Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2343

Zaaknummer

11-263A

Inhoudsindicatie

Verzet. Verwijt in de klachtprocedure was dat verweerder klager niet heeft uitgenodigd voor (gedagvaard in) een onteigeningsprocedure. Juist is de beslissing van de voorzitter dat de in die klacht aan de orde gestelde vraag niet thuishoort bij de tuchtrechter. In verzet geen nieuwe argumenten aangevoerd. Ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 17 januari 2012

in de zaak 11-263A

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

v e r w e er d e r 

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 30 augustus 2011, door de raad ontvangen op 31 augustus 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. Bij beslissing van 30 september 2011 heeft de voorzitter van de raad de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 4 oktober 2011 aan partijen is verzonden.

1.3. Bij fax van 9 oktober 2011, door de raad ontvangen op 13 oktober 2011, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Dit verzet is door klager aangevuld bij fax van 16 oktober 2011, die door de raad op diezelfde datum is ontvangen.

1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 9 november 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5. De raad heeft kennisgenomen van:

­ de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

­ het verzetschrift van klager (van 9 oktober 2011 en 16 oktober 2011);

­ de pleitnota van klager die op de in paragraaf 1.4 bedoelde zitting is overgelegd.

2.   Klacht; verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet, doordat hij, als advocaat van de wederpartij van klager:

a) in punt 1.2 van het ontruimingsverzoek aan de rechtbank van 4 mei 2011 heeft gelogen door te stellen dat klager zijn medewerking weigerde te verlenen aan de inbezitneming van de woning door de gemeente en voorts door te stellen dat daarover met klager overleg zou hebben plaatsgevonden. Voorts zou verweerder hebben gelogen over zijn afwezigheid ten tijde van de indiening van het verzoekschrift van 4 mei 2011;

b) zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling en misbruik van recht door klager "binnen twee weken op straat te zetten". Klager stelt pas medio april 2011 te hebben vernomen dat hij zijn woning per 1 mei 2011 diende te verlaten, dat verweerder niet wilde ingaan op zijn verzoek om uitstel en geen medewerking wilde verlenen aan het vinden van vervangende woonruimte voor klager en dat klager tevergeefs alles in het werk heeft gesteld om tijdig vervangende woonruimte te vinden;

c) er blijkens zijn e-mail van 15 april 2011 voor verantwoordelijk is dat de gemeente en de woningcorporatie geen enkele medewerking geven bij het vinden van tijdelijke woonruimte;

d) in zijn e-mail van 28 april 2011 aan de advocaat van klager "op arrogante wijze" schrijft dat klager minder rechten heeft dan zijn buren;

e) vergeten is klager en zijn advocaat voor de onteigeningsprocedure "uit te nodigen" en aldus een rechtszaak buiten klager om heeft gevoerd;

f) klager "helemaal klem heeft gezet" door de openstaande hypotheek van klager bewust niet af te lossen met het in het vonnis van 16 maart 2011 bepaalde voorschot dan wel – niet helemaal duidelijk is wat klager hier bedoelt – de in dat vonnis bepaalde zekerheidstelling.

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte

kennelijk ongegrond heeft verklaard ten aanzien van klachtonderdeel e, aangezien de in dit klachtonderdeel aan de orde gestelde vraag anders dan de voorzitter heeft geoordeeld thuishoort bij de tuchtrechter.

3.    Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Verweerder is namens zijn cliënte, een gemeente, opgetreden in geschillen verband houdende met de onteigening en ontruiming van de woning van klager. Nadat partijen niet in der minne tot overeenstemming waren gekomen is een onteigeningsdagvaarding uitgebracht. Op 10 november 2010 is klager gedagvaard om op 24 november 2010 te verschijnen op de zitting van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Op die zitting is tegen klager verstek verleend omdat zich namens klager geen advocaat had gesteld.

3.3 Om een fout in de dagvaarding te herstellen heeft verweerder een "akte verandering van eis" bij exploot van 17 januari 2011 aan klager laten betekenen, welke akte ter rolzitting van 26 januari 2011 is overgelegd. Op die roldatum is het verleende verstek gezuiverd doordat zich alsnog een advocaat, mr. B., voor klager heeft gesteld, die vervolgens een conclusie van antwoord heeft genomen.

4.    Beoordeling van het verzet

4.1 Uit hetgeen klager in zijn verzetschriften van 9 en 16 oktober 2011 alsmede ter zitting naar voren heeft gebracht, begrijpt de raad dat hij zich op het standpunt stelt dat hij niet op de juiste wijze is opgeroepen om op 24 november 2010 te verschijnen in de onteigeningsprocedure en dat van het tegendeel geen bewijs bestaat. De voorzitter heeft in zijn beslissing van 30 september 2011 bepaald dat de vraag of klager op juiste wijze in de onteigeningsprocedure is opgeroepen niet thuishoort bij de tuchtrechter, maar bij de rechter voor wie de onteigeningsprocedure is gevoerd. Ten overvloede heeft de voorzitter overwogen dat klagers stelling geen steun vindt in de feiten, maar berust op een verkeerde lezing van het exploot (de dagvaarding die op 10 november 2010 aan klager is uitgebracht).

4.2 De raad volgt klager niet in zijn verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter. De vraag of klager op een juiste wijze is opgeroepen in de onteigeningsprocedure hoort in die procedure en niet in een tuchtrechtelijke procedure thuis.

4.3 Voorts overweegt de raad dat de vaststelling van de voorzitter dat het betreffende klachtonderdeel geen steun vindt in de feiten, juist is. Klager is immers bij dagvaarding van 10 november 2010, waarvan een kopie zich in het dossier bevindt, opgeroepen om op 24 november 2010 niet in persoon maar bij advocaat te verschijnen op de zitting van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Op 24 november 2010 is klager niet bij advocaat in de onteigeningsprocedure verschenen, zodat aan hem verstek is verleend. Het verleende verstek is op 26 januari 2011 gezuiverd doordat zich op die datum alsnog een advocaat heeft gesteld voor klager en klager aldus via zijn advocaat alsnog is verschenen in de  procedure. Zodoende overweegt de raad dat de voorzitter op goede gronden heeft kunnen overwegen dat niet duidelijk is welk belang klager bij dit klachtonderdeel heeft.

4.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzetgrond niet kan slagen en zodoende dat klachtonderdeel e, ten aanzien waarvan het oordeel van de voorzitter thans onderwerp is van het verzet van klager, terecht kennelijk ongegrond is verklaard. Nu het verzet van klager overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is het verzet ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. R. Lonterman, mr. M. Pannevis, mr. J.J. Trap, mr. A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. D.K. Baas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 januari 2012.

 

 

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 17 januari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam; en

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.