Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-09-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3265
Zaaknummer
12-046A
Inhoudsindicatie
Klacht eigen advocaat. Grotendeels ongegrond, nu verweten gedragingen vielen onder de vrijheid zaken naar eigen inzicht te behandelen en daarover met klagers toereikend is gecommuniceerd.
Inhoudsindicatie
Klacht over te laat indienen van stukken bij het EHRM gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 18 september 2012
in de zaak 12-046A
naar aanleiding van de klacht van:
1. mevrouw
2. mevrouw
gemachtigde: mevrouw
hierna gezamenlijk: klaagsters
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 februari 2012 met kenmerk GK/YH; 1011-891, door de raad ontvangen op 9 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 juli 2012 in aanwezigheid van klaagsters en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad
- de stukken genummerd 1 – 9 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van
7 februari 2012 behorende inventarislijst.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Deze zaak heeft betrekking op de voorziening in de voogdij en plaatsing van een minderjarige na het overlijden van de moeder. Klaagster sub 1 is de tante van de moeder van de minderjarige en klaagster sub 2 is de oma van de minderjarige.
2.2 De Raad voor de Kinderbescherming wenste het Bureau Jeugdzorg met de voogdij te belasten. Klaagsters hebben zich tegen dat verzoek verweerd. In dat verband hebben zij aangevoerd dat de moeder zou hebben gewild dat de minderjarige door familieleden zou worden opgevoed.
2.3 In de periode van 8 maart 2008 tot 6 augustus 2008 verbleef de minderjarige bij klaagster sub 2. Gedurende die periode heeft klaagster sub 2 geen vergoedingen, zoals een ANW uitkering, een KGB of kinderbijslag ontvangen.
2.4 Bij beschikking van 9 juli 2008 heeft de rechtbank Bureau Jeugdzorg belast met de voogdij over de minderjarige en de minderjarige is vervolgens in een pleeggezin geplaatst. Klaagsters hebben appel en daarna cassatie ingesteld tegen deze beschikking. Het cassatieberoep is bij beslissing van 26 maart 2010 verworpen.
2.5 Klaagsters hebben verweerder ingeschakeld als advocaat. Verweerder heeft klaagsters geadviseerd in de cassatieprocedure, alsmede over de mogelijkheden van het doen van aangifte inzake bedreiging en chantage door het Bureau Jeugdzorg. Verweerder heeft bij brief van 22 december 2009 namens klaagsters aangifte gedaan tegen Bureau Jeugdzorg en een medewerkster van Bureau Jeugdzorg ter zake van afdreiging / afpersing. In deze brief wordt verwezen naar een bijlage die niet bij de aangifte was gevoegd.
2.6 De Officier van Justitie heeft verweerder bij brief van 26 februari 2010 laten weten dat geen nader strafrechtelijk onderzoek zal worden ingesteld en derhalve niet tot vervolging van Bureau Jeugdzorg en de medewerkster zal worden overgegaan. In deze brief maakt de Officier van Justitie melding van het feit dat de door verweerder aangekondigde brief niet als bijlage bij de aangifte was gevoegd, maar dat de Officier desondanks over voldoende gegevens beschikte om antwoord te geven op de aangifte van verweerder.
2.7 Voorts heeft verweerder met klaagsters gesproken over de mogelijkheden van het starten van een procedure om de hiervoor omschreven niet ontvangen vergoedingen alsnog vergoed te krijgen.
2.8 Bij e-mail van 16 augustus 2010 heeft klaagster sub 1 een kantoorgenoot van verweerder het volgende laten weten:
“Ik verzoek u namens mijn zus, [klaagster sub 2] aan [uw kantoorgenoot] mede te delen dat zij op dit moment afziet van het verzoek om voor een procedure op te starten inzake de kosten die zij heeft gehad voor levensonderhoud van [de minderjarige] in 2008.”
2.9 Verder hebben klaagsters verweerder op 21 september 2010 gemachtigd hen te vertegenwoordigen in een procedure voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.10 Het Europees Hof heeft verweerder bij brief van 23 november 2010 verzocht aanvullende stukken toe te sturen; deze stukken dienden voor 4 januari 2011 bij het Europees Hof te worden ingediend. Verweerder heeft verzuimd de gevraagde stukken binnen de gestelde termijn in te dienen. Het Europees Hof heeft verweerder vervolgens bij brief van 9 juni 2011 bericht dat de procedure van de rol werd geschrapt.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a. geen kopie van de brief van 30 juni 2009 heeft bijgevoegd bij de aangifte betrekking hebbend op de chantage en bedreigingen door het Bureau Jeugdzorg;
b. geen procedure wilde starten met betrekking tot valsheid in geschrifte gepleegd door mevrouw X., gezinsbegeleidster. De reden van weigering is klaagster sub 1 onbekend gebleven;
c. niet heeft voldaan aan het verzoek om een gesprek tot stand te brengen tussen de minderjarige in kwestie en de bijzonder curator;
d. de klacht bij het EHRM onvoldoende voortvarend heeft behandeld en heeft verzuimd ontbrekende documenten op te sturen naar het EHRM waardoor de zaak niet in behandeling is genomen.
e. in gebreke is gebleven om een procedure te starten namens klaagster sub 2 met betrekking tot de besteding van de ANW, KGB en kinderbijslag.
3.2 Klaagsters hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat de deken in zijn aanbiedingsbrief aan de raad van discipline klachtonderdeel c. niet juist heeft omschreven. Klaagster hebben niet bedoeld “niet tijdig heeft voldaan” maar “niet heeft voldaan”.
3.3 Verweerder heeft verweer gevoerd dat, waar toepasselijk, bij de beoordeling zal worden besproken.
4 BEOORDELING
4.1 De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk bespreken.
Klachtonderdeel a
4.2 Klachtonderdeel a is feitelijk gezien juist: in de brief waarmee aangifte werd gedaan, werd naar een bijlage verwezen, welke bijlage niet was meegestuurd. De raad is van oordeel dat dit verzuim niet dusdanig ernstig is dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Bij dit oordeel van de raad heeft zij laten meewegen dat de Officier van Justitie in zijn brief van 26 februari 2010 heeft vermeld ook zonder die bijlage over voldoende gegevens te beschikken met betrekking tot de aangifte.
4.3 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel a ongegrond is.
Klachtonderdeel b
4.4 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.5 Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij met klaagsters gesprekken heeft gevoerd over welke procedures wel of niet gevoerd dienden te worden, waarbij de haalbaarheid van die procedures aan de orde kwam en voorts de kosten van die procedures. Tegen die achtergrond heeft verweerder gemeend dat een procedure als door klaagsters in klachtonderdeel b omschreven niet zinvol was. Dit past binnen de beleidsvrijheid die verweerder als advocaat heeft.
4.6 Klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.7 De raad stelt voorop dat ook dit klachtonderdeel dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die bij klachtonderdeel b is omschreven.
4.8 Voorts speelt bij dit klachtonderdeel een rol dat de kosten van deze werkzaamheden van verweerder niet door de rechtsbijstandverzekeraar van klaagsters werden vergoed, zodat geen dekking bestond voor de door verweerder te maken kosten in dit verband.
4.9 Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel d
4.10 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het niet binnen de gestelde termijn indienen van de door het Europees Hof gevraagde aanvullende stukken met als gevolg dat de zaak van de rol werd geschrapt.
4.11 Verweerder heeft erkend dat hij op dit punt een fout heeft gemaakt en dat het tot zijn verantwoordelijkheid behoorde om voor tijdige indiening van de stukken te zorgen. De raad volgt verweerder hierin. De verklaring voor het niet indienen van de stukken is niet relevant, aangezien verweerder als advocaat van klaagsters verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de betreffende stukken. Nu verweerder hiervoor niet heeft zorg gedragen, is hij tekort geschoten in de op hem rustende verplichting.
4.12 Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel e
4.13 Met betrekking tot klachtonderdeel e overweegt de raad dat uit de e-mail van 16 augustus 2010 van klaagster sub 1 aan verweerder blijkt dat klaagster sub 2 afzag van het instellen van een dergelijke procedure. Voor klachtonderdeel 2 bestaat derhalve geen feitelijke grondslag.
4.14 Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5 MAATREGEL
5.1 De raad is van oordeel dat ten aanzien van het gegrond bevonden klacht -onderdeel de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a, b, c en e ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel d gegrond
- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. G. Kaaij, mr. J.M. van de Laar, mr. B. Roodveldt en mr. J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2012.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagsters
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan van de ongegronde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:
- klaagsters
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
en van het gegrond verklaarde klachtonderdeel:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl