Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3434

Zaaknummer

M 106-2011

Inhoudsindicatie

kwaliteit van de dienstverlening

Inhoudsindicatie

Cliënten in het ongewisse gelaten of al dan niet hoger beroep was ingesteld en  hen niet afdoende op de hoogte gehouden  van de stand van zaken in een loonkwestie. Niet gebleken dat behartiging van belangen voor het overige onvoldoende was. Klacht deels gegrond. Onvoorwaardelijke schorsing van een maand.

Uitspraak

Beslissing

 

Inzake

 

de klacht van:

 

1.  A

2.  B

klagers,

 

tegen

 

 

verweerder,

,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

1.         Verloop van de klachtprocedure.

 

Bij schrijven van 11 mei 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement   Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

 

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 13 september  2011, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 7 november 2011.

 

Bij de mondelinge behandeling zijn klagers en verweerder verschenen.

 

2.         De feiten

 

2.1.      Het volgende is komen vast te staan:

-          Verweerder heeft klagers bijgestaan in een kort geding procedure welke aanhangig was gemaakt door de curator van hun zuster respectievelijk dochter. De curator wenste residentiële zorg voor de curanda te bewerkstelligen. Bij vonnis d.d. 1 september 2010 is de vordering van de curator toegewezen.

-          Verweerder heeft inzake een arbeidsrechtelijk geschil tussen de curator en klaagster sub 2 ten behoeve van klaagster sub 2 betaling ontvangen op zijn derdengeldrekening.

-          Klagers hebben zich later voor rechtsbijstand gewend tot een andere advocaat.

 

 

 

3.         De klacht

 

3          De klacht houdt het volgende in:

 

1.         Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld van een kort gedingvonnis, althans klagers in het ongewisse gelaten of al dan niet hoger beroep door hem was ingesteld.

2.         Verweerder heeft de belangen van klagers niet goed behartigd door opzettelijk een uithuisplaatsing van hun zuster respectievelijk dochter te bewerkstelligen, waarbij hij zelfs door de curator en/of de rechtbank is betaald of beloond.

3.         Verweerder heeft klagers niet op de hoogte gehouden van de stand van zaken in een loonkwestie en klagers geen inzage gegeven in de bedragen die hij van de deurwaarder ontving.

 

4.         Het verweer

 

4.1       Het standpunt van verweerder houdt in:

            Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft wel degelijk hoger beroep ingesteld. De zaak staat op de parkeerrol van het gerechtshof. Verweerder heeft klagers ter zake een opdrachtbevestiging, een afschrift van de appeldagvaarding alsmede een nota griffierecht en deurwaarderskosten gestuurd. Die nota is door klagers ook betaald.

 

4.2       Klachtonderdeel 2

Verweerder heeft namens klagers verweer gevoerd tegen de door de curator gevorderde plaatsing in een residentiële opvang. Die vordering is uiteindelijk toegewezen, maar verweerder heeft op geen enkele wijze invloed aangewend om tot uithuisplaatsing te geraken. Verweerder heeft evenmin van curator en/of de rechtbank een beloning ontvangen.

 

4.3.      Klachtonderdeel 3

Inzake een arbeidsrechtelijk geschil tussen klaagster sub 2 en de curator heeft verweerder via de deurwaarder gelden geïnd die zijn doorgeleid naar klaagster sub 2. Voor zover verrekening met openstaande declaraties heeft plaatsgevonden heeft klaagster sub 2 zulks schriftelijk geaccordeerd. Verweerder heeft de deurwaarder verzocht hem een eindafrekening te doen toekomen.

 

5.         Beoordeling van de klacht

           

5.1.      De klacht ziet op de wijze waarop verweerder de zaak heeft behandeld. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.

 

5.2.      Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

 

5.3.      De tuchtrechter toetst in volle omvang,  maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bijvoorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt.

 

5.4.      De raad overweegt voorts dat uit gedragsregel 8 volgt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

 

5.5.      Klachtonderdeel 1

            Verweerder heeft gesteld dat hij een afschrift van de appeldagvaarding aan klagers heeft toegestuurd, maar klagers hebben betwist een afschrift van de appeldagvaarding te hebben ontvangen. Verweerder heeft geen enkel stuk ten bewijze van zijn stellingen overgelegd. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt evenmin dat verweerder klagers op enigerlei wijze  van het instellen van appel c.q. het verloop van de appelprocedure op de hoogte heeft gesteld. Bovendien blijkt uit de door klagers overgelegde brief van hun opvolgend raadsman d.d. 11 februari 2011 dat verweerder, op het verzoek van deze raadsman om het dossier over te dragen, hem enkel de stukken uit eerste aanleg heeft toegestuurd, zonder melding te maken van het ingestelde appel. Aldus is naar het oordeel van de raad in voldoende mate komen vast te staan dat verweerder klagers onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de appelprocedure. Dit klachtonderdeel is dan ook in zoverre gegrond.

 

5.6.      Klachtonderdeel 2

            Verweerder heeft de stelling van klagers, dat hij hun belangen niet goed heeft behartigd door opzettelijk een uithuisplaatsing van hun zuster respectievelijk dochter te bewerkstelligen, waarbij hij zelfs door de curator en/of de rechtbank is betaald of beloond, betwist. Dit is voorts geenszins uit de overgelegde stukken gebleken. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ter zake dit onderdeel van de klacht niet het geval. De raad verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

 

5.7.      Klachtonderdeel 3

            Verweerder heeft gesteld dat hij de deurwaarder heeft verzocht om hem een eindafrekening te doen toekomen, maar aan de raad is niet gebleken dat deze is doorgestuurd aan klagers dan wel klaagster sub 2. De raad is op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij klagers althans klaagster sub 2 afdoende op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken in de loonkwestie en dat hij inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden door de deurwaarder waren verricht. Naar het oordeel van de raad dient dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond te worden verklaard. De raad is voorts van oordeel dat verweerder inzage dient te geven in de op zijn derdengeldrekening in deze kwestie ontvangen betalingen. Door zulks tot op heden na te laten heeft verweerder het tuchtrechtelijk onderzoek door de deken en de raad gefrustreerd.

 

5.8.      De raad komt tot de slotsom dat klachtonderdeel 2 ongegrond moet worden verklaard en dat de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond moeten worden verklaard. Gezien de ernst van de gegrond verklaarde tuchtrechtelijke verwijten acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand passend en geboden.

 

6.         Beslissing

 

De raad verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond en klachtonderdelen 1 en 3 gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand. De schorsingsperiode vangt aan op de dag dat 14 dagen zijn verstreken nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

 

 

 

Verzonden op 17-01-2012