Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2844

Zaaknummer

R. 3892/12.26

Inhoudsindicatie

De aanpak van de zaak door verweerder komt de voorzitter niet kennelijk onjuist voor. Het is onvoldoende aannemelijk dat het prestatieniveau van verweerder onvoldoende is geweest. De stukken waaruit dat zou moeten blijken zijn niet overgelegd en partijen spreken elkaar ten aanzien van dit klachtonderdeel tegen.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het kan verweerder niet worden verweten dat de rechter een beslissing heeft genomen die klager niet welgevallig is, nu voldoende is gebleken dat verweerder zich voor de belangen van klager ter zake heeft ingezet

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtenonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Rotterdam d.d. 16 januari 2012 met kenmerk R 11/12/40, door de Raad ontvangen op 17 januari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Van maart 2008 tot februari 2011 is klager onder bewind gesteld in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna WSNP).

1.2 Klager heeft zich via zijn accountant tot verweerder gewend naar aanleiding van een geplande zitting op 15 februari 2011 voor een tussentijdse beëindiging van de WSNP.

1.3 Een kantoorgenoot van verweerder heeft klager bij de behandeling ter zitting bijgestaan.

1.4 Klager heeft verweerder eveneens verzocht hem bij te staan in een zaak waarin de Rabobank een procedure tegen hem en mevrouw C. had aangespannen en bij het vervolg van een door klager tegen de Staat der Nederlanden aangespannen schadeclaimprocedure.

1.5 Verweerder werd bij de behandeling van de zaak ondersteund door mr. Van D. Verweerder heeft de door mr. Van D. gewerkte uren, waarbij zij gezamenlijk voor klager optraden gecrediteerd nadat klager hem een dubbeltelling van de uren had verweten.

1.6 Klager heeft aan verweerder voor zijn werkzaamheden € 7.500,-- betaald. Het openstaande bedrag van de declaraties bedraagt thans, na correctie,    €4.690,73.

1.7 Begin oktober 2011 heeft verweerder een begrotingsverzoek ingediend bij de Raad van Toezicht teneinde zijn declaraties te laten begroten.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij:

a. onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen het excessieve bewindvoerdershonorarium;

b. geen kort geding aanhangig heeft willen maken tegen de Rabobank;

c. geen verstand had van, en een verkeerde aanpak adviseerde met betrekking tot een schadeclaimprocedure tegen de Staat der Nederlanden;

d. klager schade heeft toegebracht bij de overdracht van de dossiers naar een opvolgend advocaat;

e. excessief heeft gedeclareerd. Klager is van mening dat het totaal van de door verweerder gemaakte kosten in geen enkele verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden en behaalde resultaten. Klager heeft voorts gesteld dat hij niets meer verschuldigd is aan verweerder en voorts recht heeft op restitutie van het betaalde voorschot ten bedrage van € 2.500,-- in de zaak tegen de Rabobank;

 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Uit de diverse brieven van verweerder van 16 en 25 februari 2011 en een brief van 30 maart 2011 blijkt dat hij zich wel degelijk op klagers verzoek intensief heeft beziggehouden met de vaststelling van het salaris van de bewindvoerder en de hoogte daarvan. Ondanks de protesten daartegen door verweerder is uiteindelijk een honorarium vastgesteld van € 6.430,14. Gelet hierop kan verweerder niet worden verweten dat de rechter een beslissing heeft genomen die klager niet welgevallig is, nu voldoende is gebleken dat verweerder zich voor de belangen van klager ter zake heeft ingezet. Het feit dat de rechtbank eerst in een later stadium beslist heeft over het honorarium van de bewindvoeder kan verweerder niet worden aangerekend.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2 Voorop staat dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk zal gaan en of hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder is aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld. Tegenover de verwijten van klager heeft verweerder uiteengezet waarom hij de zaak heeft aangepakt zoals hij heeft gedaan. Deze aanpak komt de voorzitter niet kennelijk onjuist voor. Het is onvoldoende aannemelijk dat het prestatieniveau van verweerder onvoldoende is geweest. De stukken waaruit dat zou moeten blijken zijn niet overgelegd en partijen spreken elkaar ten aanzien van dit klachtonderdeel tegen.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.3 Verweerder heeft in een brief van 30 maart 2011 een advies aan klager uitgebracht in de aansprakelijkheidzaak tegen de Staat der Nederlanden alsmede een conceptbrief aan de Staat der Nederlanden. Klager verwijt verweerder dat er onjuistheden in deze brief voorkwamen die gecorrigeerd moesten worden en meent dat de door verweerder aan deze correcties bestede tijd niet voor vergoeding in aanmerking komen. Niet valt in te zien dat de door verweerder aan te brengen verbeteringen in de concept-brief niet aan klager konden worden doorberekend. Een concept-brief leent zich in beginsel immers voor aanpassingen en verbeteringen. Op goede gronden is klager door verweerder overigens gewezen op de mogelijkheden van een deelgeschillenprocedure.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.4 Uit de stukken volgt dat verweerder in juni 2011 om bemiddeling heeft verzocht bij de deken in verband met de overdracht van de dossiers. De gewenste oplossing is niet bereikt omdat het openstaande bedrag van de declaraties van aanvankelijk € 5.902,92 conform het verzoek van de deken niet is overgemaakt op de dekenrekening. Verweerder heeft zich beroepen op het retentierecht dat advocaten in dit soort situaties in beginsel toekomt mits de cliënt daardoor niet in procesnood komt te verkeren. Dit laatste is niet gebleken. Derhalve is  van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.5 Voorzover klager klaagt over de hoogte van de declaraties merkt de voorzitter op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld.

3.6 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met e kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met e als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 februari 2012.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort S-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk