Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-09-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3271
Zaaknummer
12-055H
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Tijdigheid indienen klacht. Tijdsverloop van drie en vijf jaar tussen gewraakte handelingen en indienen klacht. Klacht tardief ingesteld. Klacht niet -ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 18 september 2012
in de zaak 12-055H
naar aanleiding van de klacht van:
de heren
gemachtigde: mr.
klagers
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 27 februari 2012 met kenmerk td/md/386, door de raad ontvangen op 28 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 juli 2012 in aanwezigheid van partijen. Klagers zijn ter zitting bijgestaan door hun advocaat mr. H. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;
- de stukken 1 tot en 29 van de bij die brief gevoegde
inventarislijst;
- de brief van mr. H. namens klagers met bijlagen d.d. 29 juni 2012.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klagers zijn vader (hierna: F) en zoon (hierna: R). De moeder van R is overleden. De moeder en halfzus van de overledene, bijgestaan door een boekhouder (hierna: H), hebben R weten over te halen om de nalatenschap te verwerpen omdat de nalatenschap schulden zou omvatten. Later is gebleken dat de overledene ten tijde van haar overlijden een aanzienlijk vermogen op een rekening in Luxemburg had. Door verwerping van de nalatenschap zou de moeder van de overledene erfgenaam worden.
2.2 F heeft namens zijn toentertijd minderjarige zoon R aangifte gedaan van oplichting. Vervolgens hebben F en R zich tot verweerder gewend voor het behandelen van een civiele procedure ter verkrijging van schadevergoeding.
2.3 H bleek bereid om informatie over deze kwestie te verstrekken op voorwaarde, dat hij niet civiel aansprakelijk gesteld zou worden. Hiertoe is door verweerder een verklaring opgesteld, die de strekking heeft dat H informatie zal verstrekken, en dat R afstand doet van zijn rechten ten opzichte van H.
2.4 Bij dagvaarding van 19 juli 2006 is verweerder namens R een civiele procedure gestart tegen onder meer de moeder en halfzus van de overledene. De vorderingen van R zijn in de bodemprocedure in eerste aanleg afgewezen. De bodemprocedure is door andere advocaten dan verweerder vervolgd en heeft in hoger beroep geleid tot een uitspraak ten gunste van R, welke in kracht van gewijsde is gegaan. Ten tijde van de mondelinge behandeling in deze tuchtprocedure op 18 juli 2012 was een schadestaatprocedure aangevangen.
2.5 Geruime tijd na aanvang van de bodemprocedure zijn er strafrechtelijke procedures aangespannen tegen H, de moeder en de halfzus van de overledene. R heeft zich in die procedures als benadeelde partij gevoegd. Hij is daarbij bijgestaan door mr. Hendriks. Gedurende de loop van deze procedures heeft R zijn vorderingen als benadeelde partij ingetrokken.
2.6 H is bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2008 strafrechtelijk veroordeeld. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. De moeder en de halfzus van de overledene zijn bij vonnissen van de rechtbank Arnhem van dezelfde datum tevens strafrechtelijk veroordeeld. In de zaken tegen de moeder en de halfzus van de overledene hebben hoger beroep en cassatieprocedures plaatsgevonden. Er is gecasseerd en de zaken zijn vervolgens terugverwezen naar het hof Arnhem.
2.7 Tijdens voormelde procedures heeft verweerder een kort gedingprocedure gevoerd (met als doel een voorschot op de schadevergoeding te verkrijgen) en een bodemprocedure in eerste aanleg. De kort gedingprocedure heeft geleid tot toewijzing van een bedrag van EUR 36.000,- als voorschot. Verweerder heeft drie toevoegingen aangevraagd, twee voor de kort gedingprocedure in eerste aanleg en hoger beroep, en één voor de bodemprocedure in eerste aanleg. Na afloop van de kort gedingprocedure heeft verweerder op 14 maart 2008 zijn eindnota met specificatie gezonden aan de opvolgende advocaat van R.
2.8 De betrokkenheid van verweerder bij de zaak is na het vonnis in de bodemprocedure in eerste aanleg van 20 februari 2008 geëindigd.
2.9 Op 25 maart 2008 heeft R zich gewend tot de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem. Een brief van de deken van 28 maart 2008 aan R bevat de volgende passages:
"In uw brieven roept u mijn hulp in om het ertoe te leiden dat [verweerder] het dossier in deze kwestie afgeeft. Verder bent u er niet tevreden over dat [verweerder] een declaratie heeft verstuurd terwijl het om een toevoegingszaak gaat. Bovendien bent u het niet eens met het gehanteerde uurtarief en de hoogte van de declaratie.
[…]
Wat uw andere opmerkingen betreft kan ik op dit moment slechts in algemene zin zeggen dat in toevoegingszaken, waarin een bepaald positief resultaat is behaald, geen uitbetaling volgt van de Raad voor Rechtsbijstand en de advocaat dan dus gerechtigd is om voor zijn werkzaamheden te declareren.
[…]
Als er op deze manier geen passende oplossing wordt geboden, kunt u besluiten een formele tuchtrechtelijke klacht in te dienen tegen [verweerder]. U zult dat dan moeten doen bij de Deken van de Haarlemse Orde van Advocaten […]. Dit omdat [verweerder] vanaf volgende week formeel is ingeschreven als advocaat in Purmerend, dat binnen het gebied van de Haarlemse Orde ligt."
2.10 Op 2 april 2008 heeft verweerder een brief geschreven aan R, in reactie op een namens R gezonden brief van 25 maart 2008. Deze brief is in kopie gestuurd naar de deken te Arnhem. Deze brief bevat de volgende passage:
"Zoals u weet, hebben de Kort Geding-procedures een zodanig resultaat voor u opgeleverd, dat deze niet meer declarabel zijn bij de Raad voor Rechtsbijstand. U zult deze zaken dus moeten voldoen uit de opbrengst. Dat zit anders met de uitslag van de bodemprocedure […] het resultaat daarvan moet worden afgewacht alvorens ik de declaratie kan indienen. Nu ik dat hoger beroep niet zelf mag doen, dien ik te wachten op bericht van mr. B. Uw informatie klopt dus simpelweg niet. Van klachtwaardig handelen is al helemaal geen sprake.
[…]
Met betrekking tot de strafzaak dient het volgende. Uw vader heeft voortdurend druk op mij uitgeoefend om de civiele procedure te beginnen. Daar had ik aanvankelijk twijfels over, omdat het absolute bewijs ontbrak, dat [de moeder en de halfzus van de overledene] welbewust u, althans uw vader, hebben bewogen, de erfenis te verwerpen. Er dient n.l. bewezen te worden, dat zij op dat moment wetenschap hadden van de aanzienlijke bedragen, die op naam van uw moeder stonden bij de Luxemburgse bank. Daarvoor is een informele mededeling van de politie tijdens een verhoor onvoldoende. Dat heb ik u[w] vader ook steeds voorgehouden. Er is toen gepoogd de heer [H] zo ver te krijgen, dat hij mee zou werken. Uiteindelijk is dat gelukt, zij het, dat de informatie werd gegeven in ruil voor het afzien van civiele aanspraken jegens hem. Zo'n offer was dat niet, want niet [H], maar uw familie had het geld. Dat document is in overleg met alle betrokkenen, in het bijzonder met wetenschap van uw vader opgesteld. U moest, omdat u inmiddels meerderjarig was geworden, zelf tekenen.
[…]
Het is natuurlijk achteraf makkelijk zeggen, dat de strafzaak had moeten worden afgewacht, maar op het moment van dagvaarden in de civiele zaak bestond daar nog geen enkele informatie over en als gezegd: uw vader wilde per se de procedure beginnen."
2.11 Vervolgens hebben klagers geen klacht ingediend tegen verweerder tot hun klachtbrief in de onderhavige tuchtprocedure van 17 augustus 2011. Verweerder is in de tussenliggende periode van kantoor veranderd. Als gevolg daarvan heeft verweerder voor deze tuchtprocedure relevante dossieraantekeningen mogelijk niet meer in zijn bezit.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) F, althans R, onvoldoende op de gevolgen te wijzen van het ondertekenen van de verklaring ten gunste van H;
b) R te adviseren zeer kostbare procedures te starten, terwijl een eenvoudige vrijwel kosteloze procedure als slachtoffer in de strafzaak mogelijk was;
c) ondanks toevoeging een declaratie te sturen voor zijn werkzaamheden in de kort gedingprocedure en het hoger beroep daarvan.
4 BEOORDELING
4.1 De handelingen van verweerder waarover geklaagd wordt met klachtonderdelen a) en b) hebben plaatsgevonden in of voor 2006. De in klachtonderdeel c) gewraakte handelingen hebben plaatsgevonden in maart 2008.
4.2 Verweerder heeft zich erop beroepen dat, in het licht van dit tijdverloop, de klacht niet-ontvankelijk is, want tardief ingesteld. Klagers hebben dit bestreden.
4.3 In lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, neemt de raad tot uitgangspunt dat het beginsel van rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat, wanneer een cliënt zodanige onvrede heeft met de wijze waarop zijn belangen zijn behartigd dat hij meent daaromtrent een klacht te moeten indienen, deze daarmee niet te lang wacht, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Daarbij dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter wordt getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het voornoemde beginsel van rechtszekerheid. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden moeten worden bepaald.
4.4 In het onderhavige geval is sprake van een tijdsverloop tussen de gewraakte handelingen en het indienen van de klacht van ruim vijf respectievelijk drie jaar. Uit de in nrs. 2.9 en 2.10 aangehaalde brieven van de deken te Arnhem en van verweerder blijkt dat de gewraakte handelingen reeds in maart/april 2008 voorwerp waren van correspondentie tussen klagers en verweerder, en voor wat betreft klachtonderdeel c) ook met de deken, waarbij de deken ook heeft gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een klacht tegen verweerder terzake. Vervolgens hebben klagers toentertijd niet een klacht ingediend. Voor het uitblijven van het instellen van een klacht hebben klagers geen andere verklaring gegeven dan dat zij het verloop van de procedures wilden afwachten. De raad acht die verklaring niet toereikend, in ieder geval niet voor de klachtonderdelen b) en c). Ook voor klachtonderdeel a) is de raad van oordeel dat van klagers verwacht had mogen worden daarover eerder te klagen dan zij thans hebben gedaan, te meer nu hen door middel van de onder 2.10 vermelde brief reeds begin 2008 duidelijk was gemaakt wat de gevolgen waren van het ondertekenen van de verklaring van 12 mei 2006.
4.5 In dit licht is de raad met verweerder van oordeel dat de klacht tardief is ingesteld en het belang van de rechtszekerheid ten gunste van verweerder zwaarder dient te wegen. De klacht zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarbij betrekt de raad ook in zijn oordeel dat, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, verweerder in de tijdsperiode tussen de gewraakte handelingen en het indienen van de klacht van kantoor is veranderd en daardoor mogelijk in zijn bewijspositie is geschaad.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, R. Lonterman, M. Pannevis, A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl