Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2590

Zaaknummer

11-205A

Inhoudsindicatie

Klacht van oud-cliënt over de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand en over de overdracht van de zaak aan een kantoorgenote. Klacht ongegerond.

Uitspraak

Beslissing van 4 april 2012

in de zaak 11-205A

naar aanleiding van de klacht van:

De heer dr.

klager

tegen:

mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 juni 2011 met kenmerk GK/KdB/pdj; 1011-103, door de raad ontvangen op 24 juni 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 januari 2012 in aanwezigheid van klager en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 28 in de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede de stukken 29 tot en met 35 in de zaak 11-201A.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft klager in de periode 2003-2009 bijgestaan inzake een (letselschade-)zaak tegen het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). Inzet van die zaak was de schade die klager heeft geleden als gevolg van de amputatie van zijn rechterbeen op het UMCU te verhalen. In geschil was of die amputatie het gevolg was van een toerekenbare tekortkoming binnen het ziekenhuis. De klachten aan het rechterbeen die uiteindelijk tot de amputatie hebben geleid, ontstonden na een operatie in het UMCU wegens doorbloedingsstoornissen aan het linkerbeen. Het ziekenhuis heeft in een vroeg stadium erkend dat als gevolg van een fout sprake was van een delay in de behandeling van de klachten aan het rechterbeen.

2.2 In de opdrachtbevestiging van 17 december 2003 heeft verweerder klager medegedeeld dat hij zal trachten de kosten voor zijn werkzaamheden te verhalen op de rechtsbijstandsverzekering van klager bij Achmea. Tevens heeft mr. Beer in deze brief klager toegezegd zijn werkzaamheden pas in rekening te brengen zodra duidelijkheid zou bestaan over de dekking van voornoemde rechtsbijstandsverzekering en/of aanvaarding van de aansprakelijkheid door of namens het UMCU. Vanaf juli 2004 was duidelijk dat de rechtsbijstandsverzekering dekking verleende en heeft verweerder zijn werkzaamheden aan Achmea gedeclareerd.

2.3 Bij brief van 1 december 2005 heeft Achmea klager erop gewezen dat het bedrag dat zij tot die datum had betaald de limiet aan externe kosten die de rechtsbijstandpolis van klager dekte, naderde.

2.4 Bij verzoekschrift van 16 maart 2005 heeft mr. Beer de rechtbank Utrecht verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten, teneinde – onder meer – de behandelend zaalarts, arts-assistent en vaatchirurg van klager te doen horen. Nadat het verzoek door de rechtbank is toegewezen hebben op 4 juli, 8 september en 19 december 2005 de getuigenverhoren plaatsgevonden in aanwezigheid van – onder meer – klager en verweerder.

2.5 Na overleg tussen klager en verweerder heeft verweerder in maart 2005 letselschadebureau Groot Expertise benaderd teneinde een schaderapport betreffende de materiële schade van klager op te laten stellen. Ten behoeve van het opstellen van dit rapport is klager door zowel de heer E.S. Groot, bij brief van 3 mei 2005, als door verweerder, bij brieven van september 2005 en april 2006, verzocht om aanvullende informatie.

2.6 Bij het uitblijven van een reactie van de zijde van klager heeft verweerder klager bij brief van 1 november 2006 bericht ‘pas op de plaats’ te maken. Bij brief van 19 maart 2007 heeft verweerder klager medegedeeld het dossier te sluiten. Nadat klager telefonisch (in april 2007) en per e-mail van 3 januari 2008 verweerder heeft toegezegd alsnog informatie toe te sturen, en deze toezegging vervolgens niet is nagekomen, heeft verweerder het dossier alsnog definitief gesloten en dit bij brief van 6 januari 2009 aan klager medegedeeld.

2.7 Op het verzoek van klager bij brief van 27 maart 2009 de zaak te hervatten, heeft verweerder klager bij brief van 7 april 2009 bericht dat hij hiertoe niet persoonlijk in staat was. Verweerder heeft klager in diezelfde brief bericht dat zijn kantoorgenote wel de behandeling van het dossier kon overnemen. De kantoorgenote van verweerder heeft klager bij brief van 22 april 2009 een opdrachtbevestiging gezonden, waarin klager – onder meer – wordt medegedeeld dat de rechtsbijstandsverzekeraar geen kosten van rechtsbijstand meer zal vergoeden en dat de kosten van rechtsbijstand zullen worden ingediend bij de wederpartij.

2.8 Bij brief van 22 februari 2010 heeft klager zich tot de deken gewend en enkele vragen aan hem voorgelegd betreffende het optreden van verweerder en zijn kantoorgenote. Bij brief van 9 april 2010 heeft klager de deken verzocht zijn brief van 22 februari 2010 aan de deken te beschouwen en te behandelen als klacht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1a) hij het dossier ongevraagd heeft overgedragen aan zijn kantoorgenote, terwijl hem op dat moment bekend was dat het dekkingsbedrag van de rechtsbijstandsverzekering was bereikt, dan wel overschreden;

1b) hij heeft nagelaten de opvolgend kantoorgenote te informeren over een begin 2006 mondeling tussen hem en klager gemaakte afspraak, inhoudende dat, wanneer de declaraties van verweerder het dekkingsbedrag van de rechtsbijstandsverzekering van klager zouden overschrijden, klager die overschrijdingen voorlopig niet zou betalen – ervan uitgaande dat de rechter (of bij een schikking: de wederpartij) zou besluiten dat die voor het overgrote deel voor rekening van de wederpartij kwamen – en dat klager datgene wat toch voor zijn rekening zou blijven, pas daarna aan verweerder zou betalen uit de schadeuitkering die hij dan zou ontvangen (hierna te noemen: het gentlemen’s agreement);

2) hij na de getuigenverhoren in 2005 geen actie heeft ondernomen gericht op erkenning van aansprakelijkheid voor de opgetreden schade door de wederpartij;

3) hij een verkeerde keuze heeft gemaakt door letselschadebureau Groot Expertise in te schakelen;

4) hij tijdens de getuigenverhoren op 8 september 2005 niet de van hem te verwachten deskundigheid heeft getoond.

4 VERWEER

4.1 Verweerder acht de klachten ongegrond. Hij stelt hiertoe dat klager gedurende vier jaar in gebreke is gebleven met het verschaffen van de door hem en de schade-expert verzochte informatie. Hierdoor heeft verweerder geen opdracht kunnen geven tot het opstellen van een expertiserapport teneinde de geleden schade te laten berekenen. Bovendien was het uitblijven van een reactie van de zijde van klager de reden dat verweerder uiteindelijk het dossier heeft gesloten. Op het moment dat klager verzocht het dossier te hervatten was verweerder niet in de gelegenheid klager persoonlijk bij te staan. De overdracht van het dossier stond los van het wel of niet bereiken van de dekkingsgraad van de rechtsbijstandsverzekering.

4.2 Van het door klager gestelde gentlemen’s agreement is geen sprake geweest. Uit de urenspecificatie volgt niet dat er tussen klager en verweerder in februari 2006 telefonisch contact is geweest, de maand waarin volgens klager het gentlemen’s agreement overeengekomen is.

4.3 Het inschakelen van Letselschadebureau Groot Expertise is geen verkeerde keuze geweest. Groot is een registerexpert die uitsluitend aan de kant van letselschadeslachtoffers in letselschadezaken werkt.

4.4 Verweerder betwist dat hij tijdens het getuigenverhoor niet oplettend is geweest. De contouren van het voorlopig getuigenverhoor stonden beschreven in het verzoekschrift, waarmee klager vooraf bekend was. De klacht betreffende het nalaten van het tonen van zijn deskundigheid tijdens het getuigenverhoor is niet te rijmen met het latere verzoek van klager aan verweerder de rechtsbijstand weer te hervatten.

4.5 Ter zitting stelt verweerder aanvullend dat klager in de klachtonderdelen 2 en 4 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de redelijke termijn tussen de gewraakte gedragingen en het indienen van de klacht ruim overschreden is.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1a)

5.1 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrij staat om een (nieuwe) opdracht van een cliënt tot hervatting van de zaak niet te aanvaarden. Een advocaat is niet verplicht zich onbeperkt beschikbaar te houden teneinde een cliënt rechtsbijstand te kunnen verlenen op een moment dat hem dat door de desbetreffende cliënt wordt verzocht. Ter zitting is aangevoerd dat de praktijk van verweerder ten tijde van klagers verzoek tot hervatting van de zaak door onvoorziene omstandigheden in korte tijd aanzienlijk drukker was geworden en nog steeds is. Klager heeft dit niet betwist. Verweerder heeft klager een passend alternatief geboden, te weten overname van de zaak door zijn kantoorgenote. Met dit aanbod heeft klager op vrijwillige basis ingestemd. De raad is niet gebleken dat er sprake is van een relatie tussen de overdracht van de zaak aan de kantoorgenote van verweerder en het overschrijden van het dekkingsbedrag van de rechtsbijstandsverzekering van klager. Naar het oordeel van de raad is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel 1b)

5.2 Dat klager en verweerder het door klager gestelde gentlemen’s agreement betreffende de betaling van declaraties zijn overeengekomen, is niet komen vast te staan. Het onderdeel is in zoverre dan ook ongegrond. Blijkens de toelichting op dit onderdeel wordt aan verweerder tevens verweten dat hij heeft nagelaten met klager contact op te nemen nadat klager zich tegenover de kantoorgenote van verweerder op dit gentlemen’s agreement had beroepen en dit aan verweerder ter ore was gekomen. Daarover oordeelt de raad als volgt. Verweerder heeft gesteld dat hij ervan uitging dat zijn kantoorgenote hierover contact zou opnemen met klager, terwijl zijn kantoorgenote naar voren heeft gebracht dat verweerder haar had toegezegd dat hij dit met klager zou bespreken. De raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen contact op te nemen met klager teneinde mogelijke misverstanden hieromtrent met hem te bespreken. De raad stelt vast dat dit niet is gebeurd, doch oordeelt dat dit onder de gegeven omstandigheden geen klachtwaardig handelen oplevert. Klager heeft immers eerst bij e-mail van 17 augustus 2009 een beroep op het gentlemen’s agreement gedaan en heeft reeds kort nadien, zonder nog op de kwestie terug te komen, de zakelijke relatie tussen partijen beëindigd. De raad is daarom van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel 2 en 4)

5.3 Daargelaten of klager gelet op het tijdsverloop (ruim vier jaar) tussen de gewraakte gedragingen en het indienen van de klacht wel kan worden ontvangen in klachtonderdelen 2 en 4, overweegt de raad als volgt.

5.4 In deze klachtonderdelen wordt aan verweerder verweten dat hij de zaak inhoudelijk verkeerd heeft aangepakt. Daarbij moet voorop worden gesteld dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in het algemeen pas sprake is als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel 2)

5.5 De raad ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van verweerder dat het UMCU aansprakelijkheid heeft erkend in de zaak van klager. Dit betekent echter – anders dan klager heeft aangenomen – niet noodzakelijkerwijs dat ook het causaal verband tussen de erkende medische fout van het UMCU (in dit geval het delay in de behandeling) en de amputatie van het been van klager is erkend. Dit causaal verband is juist in geschil tussen klager en het UMCU. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting maakt de raad op dat verweerder een voorlopig getuigenverhoor heeft geïnitieerd teneinde meer duidelijkheid te krijgen over dit causaal verband. Verweerder heeft – zo volgt ook uit het verzoekschrift tot het doen horen van getuigen – informatie willen vergaren over het medisch en verpleegkundig handelen ná de operatie en de gevolgen daarvan voor klager. Na de voorlopige getuigenverhoren heeft verweerder in overleg met klager besloten in te zetten op onderhandelingen met het UMCU en ervoor gekozen om – alvorens in onderhandeling te treden – eerst de omvang van de financiële schade van klager als gevolg van de amputatie in kaart te brengen. Daarbij is aan de zijde van klager vertraging ontstaan, omdat hij eerst na jaren de benodigde financiële gegevens aan de schade-expert heeft verstrekt.

5.6 De aanpak van verweerder komt de raad niet kennelijk onjuist voor. Bovendien heeft verweerder blijkens de stukken van het dossier de aanpak aan klager uiteengezet. Het ligt op de weg van de cliënt om, zodra hij het met de aanpak van een zaak niet eens is, dit aan de advocaat duidelijk te maken. Deze kan dan trachten het verschil van mening te overbruggen en, als dit niet mogelijk blijkt, zijn werkzaamheden beëindigen. Klager heeft weliswaar bij brief van 10/25 september 2005 zijn twijfel over de gekozen aanpak kenbaar gemaakt, maar is hier later niet meer op teruggekomen en heeft kennelijk – mede gelet op zijn toezeggingen de benodigde financiële informatie aan de schade-expert te verstrekken – toch met die aanpak ingestemd. Dat het in kaart brengen van de omvang van de schade jaren heeft geduurd en er daardoor bij de opzegging van de relatie door klager nog altijd geen onderhandelingen met het UMCU op gang waren gekomen, is te wijten aan de vertraging aan de zijde van klager. Daarvan kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Een en ander betekent dat klachtonderdeel 2 ongegrond is.

 Ad klachtonderdeel 4)

5.7 Op grond van de stukken van het dossier en gelet op de gekozen aanpak, zoals die volgt uit de inhoud van het aan het getuigenverhoor voorafgaande verzoekschrift, kan niet worden gezegd dat verweerder tijdens het getuigenverhoor kennelijk onjuist is opgetreden.

5.8 Naar het oordeel van de raad is ook klachtonderdeel 4 ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3)

5.9 De raad is niet gebleken dat de keuze voor letselschadebureau Groot Expertise een verkeerde zou zijn geweest. Het enkele feit dat klager zich niet kan vinden in inhoud van het conceptrapport zoals opgesteld door letselschadebureau Groot Expertise, maakt niet dat er sprake is van verwijtbaar gedrag bij verweerder. Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, L.D.H. Hamer, B. Roodveldt en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr.E.F.E. Hoekstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2012per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl