Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3404

Zaaknummer

12-148A

Inhoudsindicatie

 Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Niet gewezen op toevoegingsmogelijkheid. Ontvangst van contant geld zonder rechtvaardiging is in strijd met Vafi. Onvoldoende advisering. Toezegging van persoonlijke rechtsbijstandverlening niet nagekomen. Geen (tijdige) urenverantwoording en financiële afwikkeling. Niet-verrichte werkzaamheden ten onrechte in rekening gebracht. Samenhang met 12-146A/147A, 12-200A/201A, 12-202A/203A, 12-206A en 12-212A/213A. Schrapping.

Uitspraak

 Beslissing van 30 oktober 2012

in de zaak 12-148A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 mei 2012 met kenmerk 1011-987, door de raad ontvangen op 15 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2012 in aanwezigheid van klager. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken, alsmede van de op de daarbij gevoegde inventarislijst genoemde bijlage 1 tot en met 14.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft medio 2010 in een penitentiaire inrichting verbleven.

2.3 Aanvankelijk werd klager bijgestaan door een andere advocaat. In juni 2010 (tot 18 juni 2010) is klager bijgestaan door verweerder. De dochter van verweerder heeft daartoe het eerste contact met verweerder gelegd. In een bespreking op het kantoor van verweerder heeft zij EUR 10.000 in contanten aan verweerder overhandigd als voorschot op een honorarium van EUR 20.000. Verweerder heeft voor eerstgenoemd bedrag een handgeschreven kwitantie d.d. 1 juni 2010 verstrekt.

2.4 Tijdens een regiezitting in de strafzaak bij de rechtbank op 18 juni 2010 is klager bijgestaan door een kantoorgenote van verweerder. Direct daarna heeft klager afscheid genomen van verweerder.

2.5 Nadien is klager vrijgesproken.

2.6 Op verzoek en na lang aandringen van klager heeft verweerder op 15 juni 2011 een urenspecificatie opgesteld. Daarin staan bezoeken van verweerder (naar de raad begrijpt: aangeduid met personeelsnummer "2100") vermeld op 2 juni 2010, op 3 juni 2010, 15 juni 2010, alsmede op 5 januari 2010. Ook vermeldt de urenspecificatie een bezoek op 7 juli 2010, van een kantoorgenoot van verweerder (aangeduid met personeelsnummer "1800"). Voor alle bezoeken is ook reistijd in rekening gebracht.

2.7 Volgens de urenspecificatie is klager een honorarium verschuldigd van EUR 9.519,17,te vermeerderen met 6 % kantoorkosten ad EUR 571,15 en 19% BTW ad EUR 1.917,16. Het totaalbedrag is EUR 12.007,48.

2.8 Bij brief van 22 juli 2011 heeft klager zijn klacht ter kennis van de deken gebracht.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager bij de aanvang van de zaak heeft verzocht een voorschot van EUR 10.000 in contanten te betalen (op een, blijkens de door verweerder afgegeven kwitantie van 1 juni 2010, overeengekomen bedrag van EUR 20.000), zonder hem te wijzen op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand;

b) hij de belangen van klager niet behoorlijk heeft behartigd doordat hij klager ter voorbereiding op zijn strafzaak nauwelijks in detentie heeft bezocht, geen strategie met hem heeft besproken, slecht bereikbaar was en hem in het ongewisse heeft gelaten over het verloop van zijn strafzaak;

c) hij, ondanks zijn toezegging klager persoonlijk bij te staan in zijn strafzaak, zonder voorafgaand overleg de zaak heeft overgedragen aan een kantoorgenote die niet goed was voorbereid;

d) hij pas na lang aandringen van klager en na diens aankondiging een klacht in te dienen, klager in het bezit heeft gesteld van een urenspecificatie;

e) hij in deze urenspecificatie in strijd met de waarheid uren voor werkzaamheden heeft opgevoerd die niet door hem zijn verricht en daardoor excessief heeft gedeclareerd. Zo staat er in de specificatie dat klager vijf maal in detentie is bezocht terwijl klager slechts twee maal gedurende vijf minuten door verweerder is bezocht en eenmaal door een kantoorgenoot van verweerder. Evenmin hebben de op de urenspecificatie vermelde besprekingen en telefoongesprekken met klager en zijn dochter plaatsgevonden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent een contante betaling van EUR 10.000 als voorschot te hebben ontvangen in de zaak van klager. Volgens verweerder gebeurde dit omdat klager en zijn dochter geen andere manier van betaling wensten.

4.2 Verweerder stelt niet op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp te hebben gewezen omdat, naar vast kantoorbeleid, zijn secretaresse in het eerste telefoongesprek altijd mededeelt dat hij niet op toevoegingsbasis cliënten bijstaat. Ook heeft verweerder dit zelf medegedeeld aan klager.

4.3 Verweerder kan niet meer nagaan of hij schriftelijke afspraken met klager heeft gemaakt omdat hij niet meer beschikt over het dossier.

4.4 Verweerder betwist de belangen van klager niet behoorlijk te hebben behartigd. Hij heeft klager bezocht, de strategie in de zaak met hem besproken en hem van het verloop van de strafzaak op de hoogte gehouden.

4.5 Verweerder erkent klager te hebben toegezegd hem persoonlijk te zullen bijstaan, in ieder geval tijdens het pleidooi en zoveel mogelijk in raadkamer. Ook stelt hij klager, zoals gebruikelijk is, erop gewezen te hebben dat hij in raadkamer vervangen kan worden door een medewerker.

4.6 Klager heeft door drukke besognes de specificatie van zijn werkzaamheden te laat verstrekt. De dreiging van een klacht was daarvoor niet de aanleiding.

4.7 Verweerder ontkent uren voor werkzaamheden in rekening te hebben gebracht die niet verricht zijn en ontkent dat sprake is van excessief declareren.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht betreft het handelen van de eigen advocaat.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline, de hoogste tuchtrechter voor de advocatuur, dat een advocaat steeds de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand (bijvoorbeeld HvD 16 januari 2009, nr. 5265). Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan voor een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp, maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft elke advocaat de plicht om na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen. In strafzaken geldt deze norm, neergelegd in gedragsregel 24, eens te meer omdat in strafzaken en in het bijzonder bij gedetineerde cliënten sprake kan zijn van verleende ambtshalve toevoegingen. Daarmee is in een dergelijk geval het recht op gefinancierde rechtsbijstand al een gegeven. Het prijsgeven door cliënt van dat recht dient uitdrukkelijk besproken en vastgelegd te worden.

5.3 Met de telefonische mededeling van zijn secretaresse dat verweerder geen zaken op toevoegingsbasis behandelt, conform het volgens verweerder "vaste beleid" van zijn kantoor, heeft verweerder niet voldaan aan de hiervoor genoemde door het Hof van Discipline geformuleerde maatstaf. Hetzelfde geldt voor de niet onderbouwde (en door klager betwiste) stelling van verweerder dat hij dit ook zelf aan klager heeft gemeld. Niet is komen vast te staan dat verweerder zich deugdelijk er van heeft vergewist dat klager wist en begreep welk mogelijk recht hij prijsgaf.

5.4 Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.5 Ten overvloede overweegt de raad nog het volgende. Uit de stukken is gebleken dat verweerder verzocht heeft om hem EUR 10.000 in contanten te betalen. Dat is niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 lid 2 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit (Vafi). Tegenover de verklaring van klager dat hij, dan wel zijn dochter, ten tijde van de betaling van het voorschot over een bankrekening beschikte, heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt welke de feiten en omstandigheden zijn die de aanname van een contante betaling rechtvaardigden. Daarmee heeft verweerder in strijd met de Vafi gehandeld.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Bij de beoordeling van klachten over behandeling van de zaak staat voorop dat een advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.7 De raad neemt bij zijn beoordeling in aanmerking dat verweerder slechts een korte periode (van begin juni tot 18 juni 2010) klager heeft bijgestaan in de strafzaak, in welke periode alleen een pro forma-zitting heeft plaatsgevonden. In deze periode is klager in ieder geval twee keer door verweerder en één keer door een kantoorgenoot van verweerder bezocht. Gelet op de korte tijdsduur van de verleende rechtsbijstand en marginaal toetsend aan genoemde maatstaf, is de raad van oordeel dat de bezoekfrequentie van verweerder geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen oplevert. Hetzelfde geldt voor klagers stellingen over de slechte bereikbaarheid van verweerder. De raad heeft, gelet op de korte periode waarin de rechtsbijstand werd verleend in combinatie met de afgelegde bezoeken door en namens verweerder aan klager, niet kunnen vaststellen dat verweerder voor klager onvoldoende althans tuchtrechtelijk verwijtbaar onvoldoende bereikbaar is geweest.

5.8 Verweerder stelt tevens de te voeren strategie met klager besproken te hebben. Deze door klager betwiste stelling kan hij echter niet onderbouwen, omdat hij stelt niet meer te beschikken over het dossier. Dit moet voor risico van verweerder komen, nu de rechtsbijstand recent is verleend (medio 2010) en klager al medio 2011 een klacht heeft ingediend. Op het punt van de advisering van verweerder aan klager over diens strafzaak, voldoet verweerder niet aan genoemde maatstaf.

5.9 Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond voor wat betreft de advisering door verweerder over de strategie en het verloop van de strafzaak en ongegrond voor wat betreft het overige.

Ad klachtonderdeel c)

5.10 Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de raad als volgt. Vaststaat dat een kantoorgenoot van verweerder klager heeft bijgestaan tijdens een pro forma-zitting op 18 juni 2010. Dit betrof de eerste zitting in klagers strafzaak, na het inschakelen van verweerder. Tegenover de stelling van klager dat verweerder hem heeft toegezegd hem persoonlijk bij te staan en geen overleg met hem heeft gevoerd over zijn vervanging, staat het verweer van verweerder dat hij klager persoonlijk zou bijstaan voor zover dat mogelijk zou zijn en, in geval van de raadkamerzitting, de hulp van een kantoorgenoot zou kunnen inroepen.

5.11 Gebleken is dat verweerder erkent klager te hebben toegezegd hem persoonlijk bij te staan. Ook is gebleken dat verweerder geen overleg met klager heeft gevoerd, voordat hij zijn kantoorgenote de eerste zitting voor klager liet bijwonen. Gelet op de afspraak over de in beginsel door verweerder zelf te leveren bijstand, de hoogte van het vooraf overeengekomen totaalbedrag aan honorarium van verweerder, de hoogte van het door klager betaalde voorschot alsmede het feit dat de zitting op 18 juni 2010 de eerste zitting in de periode van verweerders rechtsbijstandverlening aan klager betrof, mocht klager er op vertrouwen  dat verweerder persoonlijk klager  zou bijstaan. In zoverre is het klachtonderdeel gegrond.

5.12 Klager heeft zijn stelling, dat verweerders kantoorgenoot niet goed was voorbereid op de zitting, slechts onderbouwd met de opmerkingen dat zij "geeneens voor [hem] gesproken had", geen pleitnota aan de rechter heeft gegeven en haar optreden tijdens de zitting niet van kwaliteit was. De raad maakt hieruit op dat verweerders kantoorgenote ter zitting wel het woord heeft gevoerd. Op grond van de hiervoor onder 5.6 genoemde maatstaf is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Op basis van de stellingen van klager kan de raad niet vaststellen dat de kantoorgenote niet heeft voldaan aan deze maatstaf. Daarmee bestaat onvoldoende aanleiding om verweerder, voor zover hij zijn kantoorgenote deugdelijk had moeten voorbereiden op de zitting in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk te houden.

5.13 Dit klachtonderdeel is gegrond, voor zover dit betrekking heeft op de persoonlijk bijstand van verweerder, en ongegrond voor zover dit ziet op de klacht dat verweerders kantoorgenoot onvoldoende voorbereid ter zitting verscheen.

Ad klachtonderdeel d)

5.14 Gedragsregel 23 schrijft advocaten voor nauwgezetheid en zorgvuldigheid te betrachten in financiële aangelegenheden. Gedragsregel 25 bevat voorschriften voor het opstellen van declaraties. Lid 4 van deze gedragsregel bepaalt dat de advocaat een ontvangen voorschot in de declaratie dient te vermelden en waar nodig moet verrekenen.

5.15 Met het verzenden van een factuur en het verzenden van de specificatie op 15 juni 2011, een jaar nadat de rechtsbijstand van klager was beëindigd, voldoet verweerder niet aan de in de gedragsregels weergegeven zorgvuldigheidsnormen in financiële aangelegenheden. Dat geldt temeer nu klager, althans zijn dochter, in mei 2011 (circa 11 maanden na het beëindigd zijn van de rechtsbijstand) verweerder heeft moeten rappelleren over de financiële afwikkeling.

5.16 Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.17 Met klachtonderdeel e) verwijt klager verweerder excessief te hebben gedeclareerd. Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld, zoals de geschillenregeling advocatuur of de   begrotingsprocedure ingevolge de Wet Tarieven burgerlijke zaken. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren.

5.18 In deze zaak staat vast dat verweerder slechts in de periode juni 2010 (tot en met 18 juni 2010) bijstand heeft verleend aan klager. Desalniettemin vermeldt de urenspecificatie dat ruim voordien en ook nadien bezoeken zijn afgelegd aan klager. Zonder een passende verklaring van verweerder daarvoor, die ontbreekt, houdt de raad het ervoor dat deze bezoeken niet aan klager zijn afgelegd en derhalve niet in rekening gebracht hadden mogen worden. Hetzelfde geldt voor de reistijd verband houdend met deze bezoeken. Het past een advocaat niet om niet-verrichte werkzaamheden in rekening te brengen.

5.19 Het klachtonderdeel is derhalve gegrond. 

6 MAATREGEL

6.1 Uit het voorgaande volgt dat de klacht nagenoeg geheel gegrond is. Dat, gevoegd bij de ernst van de klacht, rechtvaardigt op zich zelf een zware maatregel.

6.2 De onderhavige klacht staat niet op zich zelf. Er zijn immers ook klachten van andere individuele klagers, veelal vergezeld van een dekenbezwaar, welke klachten in de vandaag genomen beslissingen ook allemaal, nagenoeg geheel, gegrond zijn verklaard. De klachten zijn bekend onder de nummers 12-146A, 12-147A, 12-200A, 12-201A, 12-202A, 12-203A, 12-212A en 12-213A. Ook het dekenbezwaar onder nummer 12-206A is vandaag gegrond verklaard, waarbij de raad heeft vastgesteld dat verweerder herhaaldelijk de regels heeft overtreden die voor alle advocaten gelden met betrekking tot: 

- het aannemen van contante betalingen 

- het op peil houden van de vakbekwaamheid 

- het vaststellen van jaarstukken 

- het meewerken aan het wettelijk toezicht door de deken.

6.3 Daarnaast is verweerder eerder tuchtrechtelijk veroordeeld wegens het niet bijwonen van zittingen, het niet voeren van voldoende overleg met zijn cliënt, het niet verstrekken van zowel afrekeningen met betrekking tot betaalde voorschotten als gespecificeerde declaraties (zie Hof van Discipline, 26 januari 2008, nr. 4868) en voor – onder meer - slechte communicatie met zijn cliënt (zie raad van discipline Amsterdam, 11 oktober 2011, LJN YA2047).

6.4 Het beeld dat uit al deze klachten en bezwaren oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten betreffen maar passen in een patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en met betrekking tot de belangen van cliënten. Zo laat verweerder in het merendeel van de gevallen zijn honorarium contant voldoen, laat hij na facturen te verzenden, specificeert hij niet of niet tijdig zijn werkzaamheden, zijn er onverklaarbare verschillen tussen zijn administratie en afgegeven kwitanties, laat verweerder zich veelvuldig, zonder dat met de cliënt te hebben besproken, vervangen door kantoorgenoten op voor zijn cliënten belangrijke zittingen en betaalt hij ten onrechte ontvangen voorschotten niet terug. Ook heeft hij niet of nauwelijks meegewerkt aan het dekenonderzoek.

6.5 Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij één van de kernwaarden van de advocatuur, te weten integriteit, welke kernwaarde ook de financiële integriteit omvat. Door stelselmatig zonder dat daartoe een noodzaak is gebleken contante betalingen aan te nemen voor zijn honorarium en, in geval het contante bedragen betroffen van meer dan EUR 11.345 dan wel EUR 15.000, geen overleg met de deken te voeren heeft verweerder de Bruyninckx-richtlijnen en de Vafi overtreden. Daardoor heeft hij die kernwaarde wezenlijk veronachtzaamd en daarmee het aanzien van de advocatuur aangetast. Hij heeft kennelijk, door zich ter zake aan het toezicht van de deken te onttrekken, zijn eigen belangen laten prevaleren boven die van het aanzien van de beroepsgroep.

6.6 Het verweer van verweerder, voor zover aan de raad bekend door de terughoudende opstelling van verweerder en het niet verschijnen ter zitting, versterkt alleen maar deze conclusie. Verweerder weigert immers algehele en prompte verantwoording af te leggen voor door hem ontvangen contante betalingen dan wel adequaat te reageren op door cliënten (en de deken) gestelde vragen over specificaties van verrichtingen. Daarmee geeft verweerder te kennen de bezwaren van de deken en de klachten van klagers niet of amper serieus te nemen en miskent hij de verplichting om te allen tijde zijn financiële verrichtingen geheel te verantwoorden en te voldoen aan alle verzoeken om inlichtingen van de deken.

6.7 De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet  heeft geschonden, in het bijzonder de Vafi, de Verordening op de Vakbekwaamheid en de normen omtrent de zorg voor de cliënt en wat een behoorlijk advocaat betaamt, zoals die zijn uitgewerkt in de gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. En juist van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van zijn cliënt bij hem in goede handen zijn. Zowel het een als het ander raakt de kern van het beroep van advocaat.

6.8 Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was. Daarnaast hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.

6.9 Verweerder heeft geen inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Evenmin geeft zijn gedrag aanleiding om verbetering in de toekomst te verwachten, integendeel. Het feit dat verweerder zijn plicht mee te werken aan de onderzoeken door de wettelijk  toezichthouder, de deken, structureel heeft verzaakt en het feit dat hij in de onderhavige zaak en in de klachtzaken van de andere individuele klagers zonder deugdelijke reden niet op de zitting van de raad van 18 september 2012 is verschenen, rechtvaardigt de vrees dat geen verbetering zal optreden.

6.10 De gegrond verklaarde klachten en bezwaren zijn ernstig en talrijk. Verweerder heeft diverse belangrijke regels overtreden, de belangen van zijn cliënten ernstig verwaarloosd en zich aan het wettelijk toezicht onttrokken. Dit raakt de kern van het beroep van de advocaat. De misstappen van verweerder hebben schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur van het publiek en van cliënten in het bijzonder. Verweerder heeft geen inzicht getoond in zijn fouten, heeft niet van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen geleerd en heeft niet aangetoond dat enige verbetering en wijziging in zijn opstelling is te verwachten. De raad komt dan ook tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder nog langer als advocaat de praktijk uitoefent.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), d) en e) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b) gegrond, zoals in overweging 5.9 bepaald;

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond, zoals in overweging 5.13 bepaald;

- legt op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

- beveelt dat deze beslissing (en de gronden waarop zij berust) nadat de beslissing onherroepelijk is geworden met vermelding van de naam van verweerder zal worden openbaar gemaakt door:

• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het Gerechtsgebouw te Amsterdam; en door

• plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van een jaar.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, H.C.M.J. Karskens, J.M. van de Laar en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.

 

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan tegen de ongegrondverklaring van (deels) klachtonderdeel b) en (deels) klachtonderdeel c) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a), (deels) b), (deels) c), d) en e) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl