Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2831

Zaaknummer

R. 3931/12.65

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken  niet gehandeld in strijd met enig fundanmenteel rechtsbeginsel en het vertrouwen in de advocatuur is niet geschonden. Uit niets is gebleken dat het feit, dat (de rechtsvoorganger van) het kantoor van verweerder bij een of meer van de betreffende procedures betrokken is geweest, hem heeft verhinderd een zorgvuldig oordeel over de klachten te geven. Van partijdigheid is niet gebleken, ook niet van een schijn daarvan.

Inhoudsindicatie

Anders dan klaagster meent is de positie van de deken in zoverre niet vergelijkbaar met die van een lid van de Raad van Discipline. De visie van de deken over de klachten is niet bindend voor de beoordeling van de klacht door de tuchtrechter. Het is aan de (voorzitter van de) Raad van Discipline om over een klacht een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven.

Uitspraak

De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 29 februari 2012 met kenmerk K051 2011/2012, door de Raad ontvangen op 1 maart 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Klaagster heeft in juli 2007 klachten ingediend tegen de mrs. B. en P. Deze klachten zijn door verweerder onderzocht en op verzoek van klaagster doorgezonden naar de Raad van Discipline.

1.2 De klacht tegen mr. B. is bij beslissing van 14 maart 2011 van de voorzitter van de Raad van Discipline deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het door klaagster ingediende verzet tegen deze beslissing is door de Raad niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 3 oktober 2011.

1.3 De klacht tegen mr. P. is bij beslissing van de Raad van Discipline van 3 oktober 2011 ongegrond verklaard. Klaagsters hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

1.4 Bij brief van 2 november 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

1.5 De voorzitter van de Raad heeft bij verwijzingsbeslissing van 8 november 2011 de klacht ex artikel 46c lid 4 van de Advocatenwet verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, teneinde de klacht ex de artikelen 46d en 46e te onderzoeken en af te handelen.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij de door klaagster tegen de mrs. B. en P. ingediende klachten in behandeling heeft genomen, terwijl zijn kantoor, en eventuele rechtsvoorganger van het kantoor van verweerder, eerder betrokken zijn geweest als procureur van de advocaat van klaagster, cassatiezaken voor het kantoor van de advocaat van klaagster hebben behandeld en in de periode 1995-1998 het kantoor van verweerder werkzaamheden heeft verricht voor klaagster. Voorts treedt het kantoor van verweerder op voor een oud-werkgever van een van de bestuurders van klaagster. Klaagster is dan ook van mening dat verweerder, vanwege de betrokkenheid van zijn kantoor, geen onderzoek naar klaagsters klachten ex artikel 46c Advocatenwet kon instellen.

 

3 BEOORDELING

3.1 De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De beleidsvrijheid van de deken is in deze zaak in het geding.

3.2 Door verweerder wordt niet betwist dat er betrokkenheid is geweest van (rechtsvoorgangers van) het kantoor van verweerder bij klaagster. Verweerder heeft echter gemotiveerd gesteld dat hij geen reden heeft gezien de klacht niet te behandelen, nu de door klaagsters gestelde verwijtbare gedragingen te algemeen waren gesteld alsmede in een ver verwijderd verband met de klacht stonden. Bovendien zien de door klaagsters genoemde kwesties op een periode van ruim 13 jaar geleden.

3.3 Niet is komen vast te staan dat verweerder van de gebruikelijke wijze van onderzoek naar de klachten van klaagster tegen de mrs. B. en P. is afgeweken. De verwijten op dit punt worden niet gedragen door de feiten en omstandigheden die klaagster heeft aangevoerd.

3.4 In een klachtprocedure heeft de deken als taak klachten te onderzoeken. Van die taak heeft de deken zich in dit geval gekweten. Uit niets is gebleken dat het feit, dat (de rechtsvoorganger van) zijn kantoor bij een of meer van de betreffende procedures betrokken is geweest, hem heeft verhinderd een zorgvuldig oordeel over de klachten te geven. Van partijdigheid is niet gebleken, ook niet van een schijn daarvan.

3.5 De visie van de deken over de klachten is niet bindend voor de beoordeling van de klacht door de tuchtrechter. Het is aan de (voorzitter van de) Raad van Discipline om over een klacht een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Anders dan klaagster meent is de positie van de deken in zoverre niet vergelijkbaar met die van een lid van de Raad van Discipline.

3.6 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de behandeling van de klachten van klaagster tegen de mrs. P. en B. niet gehandeld in strijd met enig fundamenteel rechtsbeginsel en is ook het vertrouwen in de advocatuur niet geschonden.

3.7 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 maart 2012.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 maart 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.