Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2659

Zaaknummer

12-20

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager heeft (medische)tuchtzaak aangespannen tegen zijn revalidatiearts. Verweerder staat revalidatiearts bij. In de tuchtprocedure heeft klager een beroep gedaan op een brief van een neuroloog en heeft hij deze brief als productie overgelegd. Omdat verweerder eraan twijfelde of de bewuste brief inderdaad van de hand van de neuroloog was heeft hij dat geverifieerd bij de neuroloog. De neuroloog heeft verweerder bevestigd dat de brief niet door hem was geschreven. Klager beklaagt zich erover dat verweerder de neuroloog heeft aangeschreven zonder een medische machtiging. Klacht kennelijk ongegrond. Verweerder heeft geen medische gegevens opgevraagd. Het enige wat verweerder heeft gedaan was de authenticiteit van een door klager in het geding gebracht stuk te verifiëren. Daarvoor was geen medische machtiging vereist.

Uitspraak

12-20

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

inzake:

klager

wonende te [plaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1. Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht een klacht tegen verweerder ingediend. De klacht is namens de deken onderzocht en bij brief d.d. 30 januari 2012 ter kennis van de Raad van Discipline gebracht. De brief van de deken met daarbij het dossier bestaande uit 26 stukken is bij de raad binnengekomen op 31 januari 2012.

2. De klacht betreft het optreden van verweerder voor een revalidatiearts in een tuchtzaak. Klager had een tuchtzaak tegen deze revalidatiearts aangespannen. Deze zaak heeft in eerste instantie gediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven. Het Regionaal Tuchtcollege stelde klager in het ongelijk. Klager is vervolgens in beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. In de procedure in appel ontving verweerder via de secretaris van het Centraal Tuchtcollege een brief van klager waarin hij een beroep deed op een brief van een neuroloog. De brief van deze neuroloog was als bijlage bij de brief van klager gevoegd. Gezien de opmaak en de inhoud van de brief van de neuroloog rees bij verweerder en zijn cliënte de vraag of deze brief daadwerkelijk van de hand van de neuroloog was. Dat heeft verweerder geverifieerd bij de neuroloog in kwestie en deze liet weten dat de brief niet door hem was geschreven. Verweerder heeft dit vervolgens onder de aandacht van het Centraal College voor de Gezondheidszorg gebracht. Klager heeft uiteindelijk de klacht bij het Centraal College voor de Gezondheidszorg ingetrokken.

3. Klager stelt zich in de onderhavige klachtzaak op het standpunt dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klager stelt dat verweerder in de tuchtprocedure bij het Centraal College voor de Gezondheidszorg de neuroloog niet had mogen aanschrijven zonder een medische machtiging. Daarmee heeft verweerder, zo stelt klager, in strijd met de regels van de WGBO  gehandeld en tevens in strijd met artikel 10 van de Grondwet, dat de persoonlijke levenssfeer beschermt.

4. Verweerder bestrijdt dat hij klachtwaardig heeft gehandeld. Hij wijst erop dat de WGBO de contractuele verhouding tussen arts en patiënt regelt en derhalve niet van toepassing is op de verhouding tussen hem en klager. Verder geeft hij aan dat voor het stellen van een vraag naar de authenticiteit van een brief geen medische machtiging vereist was. Het was aan de betreffende neuroloog om te beoordelen of hij de brief van verweerder al dan niet zou beantwoorden.

5. Bij de beoordeling van de klacht is van belang dat deze is gericht tegen het optreden van de advocaat van de wederpartij. Voorop staat dat, ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline, bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de wederpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. De wederpartij zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken. Mede tegen deze achtergrond is de klacht dan ook kennelijk ongegrond en kan de klacht met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

6. De voorzitter stelt vast dat verweerder geen medische gegevens van klager heeft opgevraagd. Hij heeft niet anders gedaan dan de authenticiteit van een door klager in het geding gebracht stuk verifiëren. Dat was zijn goed recht en, gegeven de twijfels die zijn cliënte – en blijkbaar terecht- over de brief had, zelfs zijn plicht. Uit de stukken blijkt dat verweerder de neuroloog in kwestie met gepaste voorzichtigheid heeft benaderd en dat hij de neuroloog niet heeft uitgelokt tot het doen van mededelingen die in strijd zouden zijn met diens verplichtingen als arts en dus geheimhouder. Het bericht dat verweerder, als reactie op zijn brief, van de neuroloog ontving behelst niet meer of anders dan dat de brief in kwestie niet van diens hand was. De voorzitter ziet in die antwoord brief geen schending van het beroepsgeheim van de neuroloog en zeker niet een schending die zo kenbaar was dat verweerder die antwoordbrief niet had mogen gebruiken.

7. Evenmin ziet de voorzitter in de handelwijze van verweerder een inbreuk op artikel 10 van de Grondwet. De antwoordbrief van de neuroloog zelf bevat geen gegevens die de privacy van klager direct raken, anders dan dat het door klager overgelegde (beweerdelijk van de neuroloog afkomstige) stuk daardoor tot een dubieus stuk werd en blijkbaar in de ogen van klager zelfs zo dubieus dat klager zelf het verstandig achtte om vervolgens de klacht alsnog in te trekken. Voor zover dat laatste al wel een dergelijke inbreuk zou kunnen opleveren heeft te gelden dat het belang waarvoor verweerder als advocaat van de aangeklaagde arts stond voor hem, in die rol, zwaarder mocht wegen. Het recht op privacy is geen absoluut recht. Onder omstandigheden mag het wijken voor een ander, zwaarder wegend recht. Een dergelijke situatie deed zich hier voor.

8. In de vracht stukken die klager ter adstructie van zijn klachten heeft overgelegd heeft de voorzitter verder geen relevante punten aangetroffen die bespreken behoeven.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 27 februari 2012 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 27 februari 2012.

Voorzitter