Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2698

Zaaknummer

11-265A

Inhoudsindicatie

Onvoldoende voortvarende behandeling zaak door verweerder leidt tot verjaren vorderingen klager. Klacht gegrond. Betoond zelfinzicht. Berisping. 

Uitspraak

Beslissing van 7 mei 2012

in de zaak  11-265A   

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 30 augustus 2011, door de raad ontvangen op 31 augustus 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 maart 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, genummerd 1 tot en met 25, alsmede van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 24 februari 2012.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft verweerder in februari 2007 verzocht hem bij te staan in verband met een vordering wegens achterstallig loon die betrekking had op het jaar 2004. Klager was op dat moment in zijn zaak reeds door twee andere advocaten bijgestaan. In het kader van het verzoek van klager om rechtsbijstand heeft een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden en heeft klager verweerder enkele stukken doen toekomen. Verweerder heeft klager bij brief van 17 september 2007 bevestigd dat hij de zaak van klager in behandeling zou nemen en dat hij op korte termijn een brief aan klagers wederpartijen zou schrijven.

2.2 Bij brief van 17 juli 2008 aan klager heeft verweerder zijn excuses aan klager aangeboden voor het feit dat hij niet eerder aan de zaak van klager was toegekomen. Verweerder heeft bij deze brief een conceptbrief aan een wederpartij van klager gevoegd en aan klager enkele inhoudelijke vragen gesteld over diens vorderingen. Bij brief van 25 juli 2008 heeft klager inhoudelijk op deze brief gereageerd en antwoord gegeven op een aantal vragen. Vervolgens heeft verweerder klager bij brief van 11 augustus 2009 onder meer als volgt bericht: “Ik heb uw dossier reeds lange tijd op een stapel liggen van dossiers die ik nog moet afhandelen. Na lange tijd niets aan uw dossier gedaan te hebben, mede na uw laatste brief van 17 juli 2008 waarin u antwoord geeft op een aantal vragen mijnerzijds, heb ik besloten dat het wellicht beter is als ik uw dossier weer aan u overdraag. Op deze wijze komt u ook niet veel verder met uw zaak. Het spijt mij oprecht maar ik heb thans een erg drukke praktijk en kan geen tijd en energie vinden om uw dossier voort te zetten.”

2.3 Klager heeft op deze brief gereageerd bij brief van 29 september 2009, waarbij hij verweerder een aantal vragen heeft gesteld. Klager heeft verweerder onder andere gevraagd wanneer zijn zaak zou verjaren. Verweerder heeft op deze brief gereageerd bij brief van 2 december 2009, waarin hij klager onder meer als volgt bericht: “Uw zaak is helaas verjaart. Ik biedt u daar nogmaals mijn welgemeende excuses voor aan. Indien u wilt kunt u mij aansprakelijk stellen. U moet dit dan schriftelijk aan mij kenbaar maken. Ik zal dan uw brief doorsturen naar mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Wellicht kunt u dan de eventueel geleden schade verhalen op mijn verzekeraar.”   

2.4 Bij brief met bijlagen van 28 september en 19 oktober 2010 heeft klager zich over verweerder bij de deken beklaagd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

a. verweerder de zaak van klager onvoldoende voortvarend heeft behandeld en niet tijdig heeft gereageerd op vragen die door klager aan hem gesteld waren;

b. verweerder de aansprakelijkheid in deze heeft afgewezen.

4 VERWEER

Zakelijk weergegeven heeft verweerder zich als volgt tegen de klacht verweerd.

Verweerder erkent dat hij het dossier van klager te lang onder zich heeft gehouden zonder klager over de voortgang te informeren. Dit was volgens verweerder echter mede het gevolg van het feit dat de communicatie tussen klager en verweerder niet vlekkeloos verliep. In dat kader heeft verweerder erop gewezen dat klager niet over een e-mailadres beschikte - waardoor hij met verweerder alleen per telefoon en over de post kon communiceren - en dat klager onvoldoende kennis van het Nederlands had.

Verweerder stelt dat hij alle stukken die nodig waren voor de beoordeling van de aansprakelijkstelling van verweerder aan zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar heeft gestuurd. Ondanks dat de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar aansprakelijkheid heeft afgewezen, heeft verweerder klager ter compensatie een bedrag aangeboden ter hoogte van € 500,-.  

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a

5.1 De raad overweegt als volgt. Vast staat dat verweerder gedurende de periode van bijna drie jaar dat verweerder de zaak van klager in behandeling heeft gehad, nagenoeg geen actie in het dossier van klager heeft ondernomen. Naar oordeel van de raad kan verweerder van deze passieve houding een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het standpunt van verweerder dat de communicatie niet vlekkeloos verliep en dat de zaak hem daardoor niet duidelijk werd (welk standpunt klager overigens betwist) maakt dit niet anders. Indien verweerder van mening was dat hij de zaak van klager niet (goed) kon behandelen had het immers op zijn weg gelegen dit terstond aan klager mede te delen. Klager had dan de gelegenheid gehad zijn zaak door een andere advocaat te laten behandelen. Verweerder heeft klager echter pas na ruim tweeënhalf jaar (bij brief van 11 augustus 2009) in overweging gegeven zijn zaak terug te nemen. Verweerder had toen echter al jarenlang vrijwel geen handelingen in het dossier van klager verricht en (onder andere) nagelaten de wederpartij(en) van klager aansprakelijk te stellen. Als gevolg van deze passieve opstelling van verweerder zijn de vorderingen van klager op zijn wederpartij(en) uiteindelijk verjaard. Klager heeft daardoor nu niet (meer) de mogelijkheid zijn vorderingen in rechte geldend te maken. Klager lijdt hierdoor mogelijk schade, en ook hiervan valt verweerder een verwijt te maken. De raad oordeelt klachtonderdeel a gegrond.

Klachtonderdeel b

5.2 Naar het oordeel van de raad kan verweerder niet worden verweten dat hij aansprakelijkheid in deze heeft afgewezen. Bij brief van 2 december 2009 heeft verweerder klager immers gewezen op de mogelijkheid hem aansprakelijk te stellen en toegezegd dat hij de zaak aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zou doorgeleiden, hetgeen verweerder ook bij brief van 1 februari 2011 heeft gedaan. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft aansluitend aansprakelijkheid in het dossier van klager afgewezen op de grond dat een eventueel namens klager tegen zijn wederpartij aanhangig te maken procedure zeer waarschijnlijk niet tot een voor klager gunstig resultaat zou hebben geleid omdat de wederpartij alsdan een tegenvordering zou hebben ingesteld. Niettemin heeft verweerder klager een bedrag van € 500,- ter compensatie aangeboden, en de raad acht dit aanbod - mede gezien het standpunt van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar - niet onredelijk. Overigens komt de vraag of en, zo ja, in hoeverre het handelen van verweerder zou kunnen leiden tot schadeplichtigheid van verweerder jegens klager, niet voor beoordeling door de tuchtrechter in aanmerking. Ten overvloede overweegt de raad dat uit het klachtdossier niet is gebleken dat verweerder valse inlichtingen aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft verstrekt, zoals klager beweert. De raad oordeelt klachtonderdeel b ongegrond.      

6. MAATREGEL

6.1 De raad maakt verweerder van zijn passieve opstelling in het dossier van klager een ernstig verwijt, temeer nu de eventuele vordering van klager op zijn wederpartijen als gevolg van deze opstelling is verjaard. Bij het bepalen van de maatregel voor het gegrond bevonden klachtonderdeel betrekt de raad in zijn oordeel dat verweerder terstond aan klager zijn excuses voor zijn nalatigheid heeft aangeboden en zijn fout bij de behandeling van het dossier van klager heeft erkend. Ook neemt de raad daarbij in overweging dat verweerder ter zitting van de raad heeft aangeven in te zien dat hij onjuist en nalatig in het dossier van klager heeft gehandeld, en dat hij een dergelijke situatie in de toekomst anders zal aanpakken. Alles overwegende acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.     

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. J.J. Trap, M.J. Westhoff, A.M. Vogelzang en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. F.A. Chorus als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten 

Van deze beslissing kan ten aanzien van het niet gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten;

en ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl