Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2349
Zaaknummer
6172
Inhoudsindicatie
Verwijt financiëleafspraken niet te hebben vastgelegd, zonder toestemming te hebben verrekend en niet te reageren.
Uitspraak
beslissing van 13 januari 2012
in de zaak 6172
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ´s Gravenhage (verder: de raad) van 11 juli 2011, onder nummer R.3584/10.214, aan partijen toegezonden op 13 juli 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder in al zijn onderdelen gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 augustus 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 november 2011, waar klaagster, vergezeld door haar echtgenoot en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Voorts is verschenen de deken van de Nederlandse orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. E.A. van Win (hierna: de deken).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:
Klaagster verwijt verweerder dat hij:
a. De financiële voorwaarden op basis waarvan hij zijn werkzaamheden voor klaagster verricht, c.q. verricht heeft, niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd;
b. Klaagster nooit een declaratie heeft gestuurd voor gemaakte kosten of een overzicht gestuurd heeft van de kosten van de door hem verrichte werkzaamheden;
c. Na ontvangst van een bedrag van € 70.000,-- op zijn derdengeldrekening geweigerd heeft om aanstonds aan de belanghebbenden ieder een bedrag van € 7.000,-- over te maken; althans pas na 18 april 2010 aan klaagster een bedrag van € 4.000,-- in plaats van € 7.000,-- heeft overgemaakt;
d. Niet, althans niet adequaat, reageert op telefonische of schriftelijke verzoeken.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Klaagster bezat een recreatiewoning op een stuk land (camping) te D. Nadat haar werd aangezegd het terrein te verlaten omdat de eigenaar de grond wilde verkopen, is klaagster met andere gedupeerden met behulp van verweerder een procedure gestart tegen de eigenaar van de grond. Sommige gedupeerden waren in het bezit van een rechtsbijstandverzekering, anderen, waaronder klaagster, niet.
4.3 In het voorjaar van 2009 hebben tien gedupeerden – waaronder klaagster - een schikking getroffen met de eigenaar van de grond, die ten behoeve van de gedupeerden een totaal bedrag van € 70.000,- betaalde op de bankrekening van verweerder.
4.4 Na herhaalde schriftelijke en telefonische verzoeken heeft verweerder op 18 april 2010 aan klaagster een bedrag betaald van € 4.000,-. Aan belanghebbenden die verzekerd waren bij een rechtsbijstandverzekeraar betaalde verweerder een bedrag van € 7.000,-. Van de niet verzekerde belanghebbenden heeft verweerder een bedrag van € 3.000,- onder zich gehouden in verband met nog door hem te declareren werkzaamheden. Klaagster heeft verweerder herhaaldelijk verzocht tot uitbetaling van de resterende € 3.000,- over te gaan en haar een declaratie en urenspecificatie te zenden. Aan dit verzoek heeft verweerder tot op heden niet voldaan.
4.5 Bij de aanvang van de werkzaamheden heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging toegezonden waarin onder meer is vermeld: “(…) verklaart/verklaren door ondertekening van deze brief zich ermee akkoord dat (hof: naam verweerder) voor en namens hem/haar/hen optreedt in de kwestie van de huuropzegging vanuit hr. W., overeenkomstig de voorwaarden en tarieven van de Nederlandse Orde van Advocaten.” Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging ondertekend.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de klacht in alle onderdelen gegrond verklaard. Verweerder, die bij de raad verstek heeft laten gaan, voert in hoger beroep aan dat dit beroep zich niet direct richt tegen de gegrondverklaring van de klacht, doch tegen de opgelegde maatregel en de motivering door de raad. Verweerder stelt dat na en naar aanleiding van de afronding van het dekenonderzoek in deze zaak en een aantal andere klachtzaken de deken aan hem om een kantoorbespreking heeft verzocht. In die bespreking heeft de deken zich bezorgd en verantwoordelijk getoond. De deken heeft aan verweerder meegedeeld dat alle klachtzaken waren te herleiden tot één centraal thema, dat van de communicatie met de cliënt. Verweerder heeft de deken inzicht gegeven in de omvang van zijn praktijk en hem meegedeeld dat het hem pas per oktober 2010 was gelukt om een vaktechnisch zware juridisch secretaresse aan te trekken, dat de ondersteuning daarvóór slecht was, en dat een Plan van Aanpak in ontwikkeling was. Vervolgens heeft de deken een toezichthouder benoemd die diende te rapporteren over de binnen het kantoor van verweerder aangebrachte of gerealiseerde verbeteringen. Inmiddels heeft deze toezichthouder – een in Den Haag werkzame cassatieadvocaat – drie rapporten uitgebracht. Verweerder heeft er om hem moverende, persoonlijke, redenen voor gekozen deze rapporten niet over te leggen aan het hof. Verweerder stelt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat feitelijke verbeteringen en aanpassingen in zijn kantoor zijn doorgevoerd. Om die reden gaat de maatregel van schrapping veel te ver, aldus verweerder.
5.2 Meer specifiek met betrekking tot de onderhavige klacht stelt verweerder dat klaagster deel uitmaakt van een huurdersgroep, dat één persoon uit deze groep als secretaris optreedt en – naar het hof begrijpt – verweerder met deze persoon communiceert, die op zijn beurt de overige leden van de groep door middel kopie bestanden van het contact met verweerder op de hoogte houdt, zodat hem niet kan worden verweten dat hij niet reageert op telefonische of schriftelijke verzoeken van klaagster. Hij stelt dat klaagster nimmer heeft geprotesteerd tegen de gemaakte financiële afspraken en dat daarom de klachtonderdelen vanuit deze context dienen te worden bezien en beoordeeld en ongegrond dienen te worden verklaard.
5.3 Klaagster ontkent dat er vanuit de huurdersgroep en derhalve namens haar een contactpersoon is opgetreden en dat er financiële afspraken zijn gemaakt. Zij stelt dat verweerder bij de aanvang van zijn werkzaamheden heeft toegezegd te proberen 70% van zijn totale werkzaamheden te declareren bij de diverse rechtsbijstandverzekeraars, maar dat hij deze toezegging niet is nagekomen. Verweerder heeft in 2003 bij twee verzekeraars een nota ingediend en daarna niet meer, aldus klaagster. Eind 2001 betaalden 25 partijen ieder een bedrag van € 1.109,60 aan verweerder en 15 partijen, waaronder klaagster, in het najaar van 2003 nog eens een bedrag van € 840,19. Zij becijfert dat verweerder van alle gedupeerden in totaal als voorschot omstreeks € 25.000,- heeft ontvangen, doch dat hij tot op heden heeft verzuimd inzicht te geven in de omvang van zijn werkzaamheden en heeft geweigerd tot individuele afwikkeling te komen en nog steeds € 12.000,- achterhoudt op een rekening.
5.4 Verweerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat genoemd bedrag van € 12.000,- is geparkeerd op een zogenaamde projectrekening op zijn naam. Hij heeft samen met een collega advocaat wel een Stichting Derdengelden teneinde te voldoen aan de voorschriften van de Nederlandse Orde van Advocaten, maar de derdengeldrekening wordt feitelijk niet door hem gebruikt. Hij verwacht dat hij in de eerste maanden van 2012 met klaagster kan afrekenen. Thans is hij daartoe niet in staat. Zijn praktijk heeft bij verweerder de eerste prioriteit.
5.5 De deken heeft ter zitting van het hof zijn zorgen uitgesproken. Hij heeft ter zitting meegedeeld dat er inmiddels nog drie klachten tegen verweerder bij hem zijn ingediend, dat er nog twee advies c.q. bemiddelingsverzoeken bij hem zijn binnengekomen die een klacht zouden kunnen worden en dat hij daarnaast als deken ook nog een klacht heeft ingediend. Uit de rapporten van de door hem ingeschakelde toezichthouder blijkt volgens de deken dat verweerder minder (cassatie)zaken aanneemt dan voorheen, meer negatieve cassatieadviezen geeft en dat hij zijn kantoororganisatie heeft verbeterd. De toezichthouder is in zijn rapporten op dat punt gematigd positief, aldus de deken. Tuchtrechtelijk gezien heeft ook de toezichthouder zorgen. De deken vraagt zich dan ook af of de praktijk van verweerder in voldoende mate onder controle is. Met betrekking tot de onderhavige zaak had de deken gehoopt dat na zijn interventie en de benoeming van de toezichthouder de financiële kant van deze zaak inmiddels zou zijn opgelost. De deken was er tot de zitting van het hof niet mee bekend dat verweerder geen gebruik maakt van zijn derdengeldrekening. Verweerder handelt daarmee in strijd met de (oude) Boekhoudverordening en de huidige Verordening op de administratie en de financiële integriteit, aldus de deken.
5.6 Het hof overweegt als volgt. Evenals de raad acht het hof alle klachtonderdelen gegrond. Gebleken is dat verweerder geen enkele van de door hem gestelde financiële afspraken met klaagster of de andere gedupeerden schriftelijk heeft vastgelegd. Een afspraak als omschreven onder de feiten kan niet als een deugdelijke afspraak worden aangemerkt. Verweerder verricht sinds 2009 werkzaamheden voor klaagster. Het is meer dan zorgelijk dat verweerder tot op heden geen specificatie heeft verschaft over de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden, geen enkele financiële verantwoording heeft afgelegd en evenmin reageert op telefonische of schriftelijke verzoeken van klaagster tot uitbetaling van derdengelden. Verweerder handelt daarmee in strijd met de nauwgezetheid en zorgvuldigheid die hij jegens klaagster in financiële zaken in acht behoort te nemen. Door zonder uitdrukkelijke toestemming van klaagster derdengelden achter te houden in verband met nog te declareren kosten en/of honorarium handelt verweerder bovendien in strijd met artikel 6 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit. Dat de derdengelden in strijd met genoemde verordening niet worden beheerd op een rekening van de Stichting Derdengelden maar op een rekening die op naam van verweerder staat, acht het hof ontoelaatbaar. Aan verweerder kan dan ook een ernstig tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Tegelijk met de onderhavige zaak doet het hof heden in nog vier andere zaken met nummers 6170, 6171, 6173 en 6174 uitspraak. Alle zaken laten hetzelfde patroon zien onvoldoende communicatie met de cliënt, dossiers die niet op orde zijn en onzorgvuldig gedrag in financiële aangelegenheden, procedurele omissies, fouten en slordigheden. De combinatie met het reeds omvangrijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder, het feit dat inmiddels weer nieuwe klachten tegen verweerder aanhangig zijn gemaakt, dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij verwacht eerst over enkele maanden met klaagster te kunnen afrekenen en dat hij er na de uitspraak van de raad niet voor heeft gezorgd aan klaagster onmiddellijk het haar toekomende bedrag van € 3.000,- uit te betalen, maakt dat het hof er geen enkel vertrouwen in heeft dat door inschakeling van de toezichthouder de kantoororganisatie van verweerder inmiddels zodanig verbeterd is of zal verbeteren, dat klachten als waarover het hof heden in vijf zaken dient te beslissen in de toekomst niet meer zullen voorkomen. Het hof acht dan ook de door de raad opgelegde maatregel van schrapping van het tableau de enige juiste. De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 11 juli 2011 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage onder nummer R.3584/10.214.