Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2646

Zaaknummer

11-162

Inhoudsindicatie

Klacht is ingediend tegen de eigen advocaat. Optreden van advocaat in aansprakelijkheidskwestie. Advocaat zou geen extra uren hebben aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Dit klachtonderdeel is ongegrond. De advocaat heeft - uiteindelijk - wel extra uren aangevraagd. Tweede klachtonderdeel houdt in dat advocaat verzuimd heeft in contact te treden met klaagster en haar maatschappelijk werkster. Dit klachtonderdeel is gegrond. Advocaat heeft onvoldoende voortvarend gehandeld. Advocaat heeft een periode van 1,5 jaar geen materiële werkzaamheden verricht, naar verweerders mening omdat hij in afwachting was van bericht van de Raad voor Rechtsbijstand over de aanvraag voor extra uren. Daarover heeft hij klaagster niet, althans niet voortvarend, geïnformeerd. Maatregel van berisping.

Uitspraak

11-162

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 7 december 2011 heeft mr. L.J. Böhmer, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

Mevrouw X

wonende te Den Bosch

hierna te noemen klaagster

tegen:

mr. Y

advocaat te Soest

hierna te noemen verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 20 februari 2012. Partijen zijn verschenen.

De raad heeft bij behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. C.J.M. de Vlieger, J.R.O. Dantuma, J.H. Brouwer en F.A.M. Knüppe, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M. Stevens als griffier. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.

Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt, omdat verweerder:

a) geen extra uren zou hebben aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand;

b) verzuimd zou hebben contact op te nemen met klaagster, dan wel haar maatschappelijk werkster, en niet zou reageren op mailtjes en telefoontjes. De strekking van de klacht is dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht in de behandeling van klaagsters zaak, hetgeen ook zo ter zitting is behandeld.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Verweerder stond klaagster bij in een aansprakelijkheidskwestie. Daarbij ging het om een door een of meer door een verloskundigenpraktijk gemaakte fouten ten gevolge waarvan een kind waarvan klaagster in verwachting was overleed. Verweerder heeft de kwestie van een andere advocaat overgenomen. Klaagster kwam in aanmerking voor een toevoeging. Die andere advocaat had intussen al veel uren aan de zaak besteed.

Op 15 januari 2010 heeft de maatschappelijk werkster van klaagster verweerder verzocht om contact op te nemen. In het emailbericht van die datum is onder andere vermeld dat klaagster vanaf 8 mei 2009 niets meer van verweerder had vernomen. Het verzoek om contact op te nemen heeft de maatschappelijk werkster herhaald op 17 februari en 19 maart 2010. Klaagster wil onder andere weten hoe het stond met de aanvraag voor meer uren bij de Raad voor Rechtsbijstand, nu klaagster van de Raad bericht had gehad dat tot dan toe geen aanvraag voor meer uren was ingediend.

Op 21 september 2010 heeft verweerder bericht dat de Raad voor Rechtsbijstand de mutatie van opvolgend advocaat had doorgevoerd. Op 11 november 2010 heeft verweerder een aanvraag tot extra uren ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand.

Op 22 maart 2011 heeft verweerder bericht dat hij een nieuwe aanvraag voor meer uren heeft ingediend, omdat de Raad terughoudend zou zijn in het verstrekken van toestemming voor meer uren.

Op 15 juni 2011 heeft verweerder bericht dat hij een brief van de medisch adviseur had ontvangen, hetgeen reden was om klaagster uit te nodigen voor een gesprek. Dat gesprek vond plaats op 5 oktober 2011, evenwel met een voormalig kantoorgenoot van verweerder, omdat verweerder reeds naar een ander kantoor was vertrokken. Ondanks afspraak dat verweerder bij dat gesprek aanwezig zou zijn, heeft verweerder daarbij verstek laten gaan, zonder een deugdelijke verklaring daarvoor.

Gelet op het advies van de medisch adviseur zag de voormalig kantoorgenoot van verweerder geen mogelijkheid om een aansprakelijkheidsprocedure te entameren.

4.

Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld, zowel wat betreft de aanvraag voor meer uren bij de Raad voor Rechtsbijstand, als in de communicatie naar klaagster.

5.

Verweerder heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Hij heeft het nodige heeft gedaan om de meer uren aan te vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Wat betreft de communicatie naar klaagster erkent hij dat hij in de periode vanaf januari 2010 steken heeft laten vallen, waarvoor hij in juni 2010 excuses heeft gemaakt. Volgens verweerder mag dit niet los gezien te worden van de perikelen die hij had met de Raad voor Rechtsbijstand omtrent de toekenning van de extra uren die nodig zouden zijn geweest.

 

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

De raad is van mening dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij de behandeling van de zaak. Toen verweerder de zaak van de vorig behandelend advocaat overgedragen kreeg, was verweerder ermee bekend dat nog slechts enkele uren resteerden op de reeds aan klaagster toegekende toevoeging. Van verweerder had verwacht mogen worden duidelijkheid te scheppen aan klaagster. Hij had haar bijvoorbeeld kunnen schrijven dat hij de zaak in behandeling zou nemen onder de voorwaarde dat de Raad voor Rechtsbijstand meer uren zou toekennen. Hij had eveneens klaagster kunnen schrijven dat de beslissing op de toekenning van meer uren enige tijd in beslag zou kunnen nemen.

De raad stelt vast dat, hoewel verweerder de zaak vanaf april 2009 onder zich had, hij eerst in september 2010 materiële werkzaamheden heeft verricht, te weten een aansprakelijkstelling van de verloskundigenpraktijk. Dat betekent derhalve een periode van bijna 1,5 jaar passiviteit. Het moge zo zijn dat de communicatie met de Raad voor Rechtsbijstand traag kan verlopen (wat blijkbaar het geval is geweest), dat ontsloeg verweerder niet van zijn verplichting om klaagster in elk geval nauwgezet op de hoogte te houden van zijn activiteiten daaromtrent en van die in de zaak zelf.

Gelet op de aanvraag van 11 november 2010 staat vast dat verweerder een aanvraag tot meer uren heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Daardoor is klachtonderdeel a) ongegrond.

Klachtonderdeel b) is evenwel gegrond. Het is de taak van een advocaat om voortvarend met een zaak aan de slag te gaan en wanneer er redenen zijn om dat niet te doen, dan daarover duidelijk te zijn tegenover de cliënt. Dat is niet gebeurd of in elk geval onvoldoende terwijl uit de correspondentie van de zijde van klaagster evident wordt dat klaagster wilde dat verweerder met de zaak zelf aan de gang ging.

Bij het bepalen van de op te leggen maatregel neemt de raad in aanmerking dat verweerder in deze gehele klachtprocedure weinig of geen en eerst na aandringen van de deken informatie heeft verschaft en dat hij ter zitting geen blijk heeft gegeven het onjuiste van zijn handelwijze in te zien. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van klaagster door geruime tijd niets aan klaagsters zaak te doen en haar daarover in onzekerheid te laten zonder duidelijkheid te scheppen over het waarom daarvan. Verweerder is aldus tekortgeschoten in de communicatie met klaagster en dus, daarmee in de zorg die hij aan klaagster en haar zaak had behoren te besteden. Zijn handelwijze is daardoor een ernstige inbreuk op het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur als beroepsgroep moet kunnen hebben. Gelet hierop alsmede gelet op de ernst en aard van de verwijten waarop het gegrond verklaarde klachtonderdeel ziet, ziet de raad aanleiding om de maatregel van berisping op te leggen.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond en klachtonderdeel b gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2012.

Griffier      Voorzitter