Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3410

Zaaknummer

12-084DH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Klaagster verwijt verweerster dat zij zich schuldig gemaakt heeft aan stemmingmakerij en het verspreiden van leugens en verschillende onwaarheden gedurende een aantal lopende procedures. Klacht deels niet ontvankelijk wegens te groot tijdsverloop. Overige klachtonderdelen ongegrond nu niet is gebleken dat verweerster de belangen van klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad.

Uitspraak

Beslissing van 7 november 2012

in de zaak 12-084DH

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

mede namens de heer

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te

  gemachtigde:

mevrouw mr.

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 maart 2012 met kenmerk K133 2010/2011 ew/kme, door de raad ontvangen op 26 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 september 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 2, genoemd in de inventarislijst inhoudelijk deel 1 bij de brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 30, genoemd in de inventarislijst procedureel bij de brief van de deken;

- de stukken genummerd 3 tot en met 12, genoemd in de inventarislijst inhoudelijk deel 2 bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 De vader van klaagster, de heer B.G. R (hierna te noemen: “de vader van klaagster”), is in het najaar van 2003 overleden. De vader van klaagster had gedurende 30 jaar een relatie met mevrouw P. Sinds 2002 zijn de vader van klaagster (en na zijn overlijden zijn erfgenamen te weten klaagster en haar broer), verwikkeld geraakt in verschillende civiele rechtszaken tegen mevrouw P. In deze procedures is verweerster opgetreden als advocaat van mevrouw P.

2.3 Deze juridische procedures hebben met name betrekking op een geschil over de uitleg van verschillende tussen de vader van klaagster en mevrouw P. gesloten overeenkomsten betreffende een op beider naam staande en door hen gezamenlijk bewoonde woning (hierna te noemen: “de woning”) in Rotterdam. Voorts had het geschil tussen enerzijds klaagster en haar broer en anderzijds mevrouw P., betrekking op de uitleg van het testament van de vader van klaagster.

2.4 Bij brief met bijlagen van 21 februari 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster. Bij brief met bijlagen van 23 mei 2011 heeft klaagster een tweede klacht ingediend.

 

3 KLACHT

3.1 De klachten houden zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) derden heeft aangezet tot het plegen van valsheid in geschrifte en onjuiste verklaringen van de desbetreffende derden en andere verklaringen, waarvan zij wist dat deze onjuist waren, in rechte heeft overgelegd;

b) in en buiten rechte onjuiste stellingen heeft geponeerd, dan wel feiten heeft achtergehouden en rechters meermaals heeft misleid en voorgelogen met onjuiste stellingen over onder ede afgelegde verklaringen;

c) zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster en andere strafbare feiten;

d) heeft meegewerkt aan de afwikkeling van de nalatenschap en vervreemding van de woning, terwijl zij wist dat dit in afwachting van een uitspraak in hoger beroep niet mogelijk was;

e) klaagster en haar broer ten onrechte heeft verweten een aanbod tot het treffen van een minnelijke regeling te hebben afgeslagen.

3.2 Klaagster heeft voornoemde klachtonderdelen zowel schriftelijk als ter zitting uitgebreid toegelicht aan de hand van verschillende voorbeelden.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat, voor zover de verschillende klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen van verweerster voor 21 februari 2008, klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht dient te worden verklaard, gelet op het tijdsverloop tussen haar gedragingen waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht.

4.2 Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op door verweerster gepleegde strafbare feiten stelt verweerster dat klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht dient te worden verklaard, omdat de beoordeling daarvan aan de strafrechter is en niet aan de tuchtrechter. 

4.3 Voorts stelt verweerster dat de standpunten van klaagster in de juridische geschillen in veel opzichten afwijken van de standpunten van mevrouw  P., de cliënte van verweerster en dat het haar taak is de belangen van haar cliënte te behartigen. Verweerster bestrijdt dat zij op enig moment onjuiste informatie heeft verstrekt. Verweerster stelt in overeenstemming  met de binnen de advocatuur geldende normen te hebben gehandeld en steeds naar eer en geweten de belangen van haar cliënte te hebben behartigd.

4.4 Met betrekking tot de discussie over de bevoegdheid tot vervreemding van de woning merkt verweerster op dat deze discussie thuis hoort bij de civiele rechter en niet bij de tuchtrechter.

5 BEOORDELING

5.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. In de kern zien de klachtonderdelen op het geven van een onjuiste voorstelling van zaken, het liegen en het geven van valse verklaringen door verweerster zowel in als buiten rechte.

5.2 De raad zal eerst ingaan op de stelling van verweerster dat klaagster niet ontvankelijk in (onderdelen van) haar klacht moet worden verklaard, omdat deze te laat zou(den) zijn ingediend. De raad overweegt dat daarbij twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds  het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn/haar optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald. In het onderhavige geval is sprake van een tijdsverloop tussen de gewraakte handelingen van 2002 tot 2008 en het indienen van de klacht van negen tot ruim drie jaar. Voor het uitblijven van het instellen van de klacht voor zover deze betrekking heeft op het handelen van verweerster voor 2008, heeft klaagster geen andere verklaring gegeven dan dat zij haar klacht niet eerder dan februari 2011 heeft ingediend, omdat zij er voor die tijd niet van op de hoogte was dat deze mogelijkheid bestond. De raad acht die verklaring niet toereikend en verklaart de onderdelen van de klacht die betrekking hebben op het handelen van verweerster voor 2008 niet ontvankelijk.

5.3 Voor zover de klachtonderdelen zien op gedragingen van verweerster die in strijd zouden zijn met het wetboek van Strafrecht zoals valsheid in geschrifte, smaad en laster, merkt de raad op dat een toetsing van de strafrechtelijke kwalificatie van het handelen van verweerster niet aan de tuchtrechter is. De raad verklaart de onderdelen van de klacht die betrekking hebben op strafrechtelijke kwalificaties eveneens niet ontvankelijk. Voor zover klaagster beoogt te stellen dat deze handelingen een behoorlijk advocaat niet betamen, stuiten de klachtonderdelen af op de omstandigheid dat klaagster weliswaar stelt dat bedoelde handelingen zijn verricht, maar dat zulks uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geenszins is gebleken.

5.4 Bij de beoordeling van de overige klachtonderdelen stelt de raad voorop dat deze klachtonderdelen zijn gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Het is de primaire taak van een advocaat de belangen van zijn cliënten zo goed mogelijk te behartigen, dat wil zeggen om partijdig te zijn. Daarbij komt aan de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Zo mag hij namens zijn cliënt stellingen innemen en standpunten verdedigen. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij daarbij de belangen van deze tegenpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster de belangen van klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad danwel dat verweerster stellingen heeft geponeerd waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn.

5.5 De raad overweegt voorts dat klaagster verweerster in feite verwijt dat zij namens haar cliënte de genoemde standpunten uitdraagt. Deze standpunten, wat daar ook van zij, hebben betrekking op de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klaagster en haar wederpartij verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen. De tuchtrechter toetst in dit kader slechts marginaal. Marginaal getoetst kan niet worden gezegd dat verweerster bij het verdedigen van de standpunten, die verweerster namens haar cliënte heeft ingenomen, evident in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.6 Voor zover beoogd wordt te klagen over schending van gedragsregel 30, geldt dat deze regel ziet op onjuiste feitelijke mededelingen van een advocaat. Bij het in rechte betrekken van feitelijke stellingen, zo volgt meer in het bijzonder uit de jurisprudentie van het Hof van Discipline, mag de advocaat afgaan op plausibele informatie van zijn cliënt, ook wanneer de juistheid van die stellingen in en buiten rechte door niet alleen de wederpartij maar ook door een betrokken derde wordt betwist. Klaagster heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerster de juistheid van die stellingen had moeten verifiëren. Het is aan klaagster om de onjuistheid ervan in de betreffende gerechtelijke procedure en niet in een tuchtrechtelijke procedure te bestrijden.

5.7 Voorgaande overwegingen brengen met zich mee dat de klachtonderdelen ongegrond zijn, voor zover niet reeds niet-ontvankelijk verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart klaagster niet ontvankelijk in de klachtonderdelen die zien op handelingen van verweerster voor 2008;

- verklaart klaagster niet ontvankelijk in de klachtonderdelen die betrekking hebben op de door klaagster gestelde strafbare feiten;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, H.B. de Regt, M.W. Schüller, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. G.E. Wiebenga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2012.

griffier voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl