Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-11-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3899

Zaaknummer

R.3857/11.260

Inhoudsindicatie

Dekenklacht

Inhoudsindicatie

Naar aanleiding van een bezwaar van een cliënte van verweerder heeft een begrotingsprocedure betreffende twee declaraties plaatsgevonden. De Raad van Toezicht heeft ten aanzien van beide declaraties overwogen dat verweerder excessief had gedeclareerd. Een declaratie wordt gematigd van 3005 minuten tot 755 minuten. De tweede declaratie wordt gematigd met 1045 minuten. Een deel van de tweede declaratie vormde onderdeel van een klacht van de cliënte die eerder door de raad is beoordeeld en gegrond bevonden.

Inhoudsindicatie

De deken beperkt de klacht wegens excessief declareren tot de eerste declaratie. Hierom wordt een beroep van verweerder op het ne bis in idem beginsel verworpen. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de beslissing van de Raad van Toezicht te reageren en heeft geen rechtsmiddel ex artikel 33 Wet Tarieven in burgerlijke zaken aangewend.

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt dat verweerder met de eerste declaratie excessief heeft gedeclareerd en acht de klacht gegrond. Maatregel: daar de raad niet uitsluit dat bij de eerder bedoelde beslissing op de klacht van de cliënte van verweerder rekening is gehouden met de beslissing van de Raad van Toezicht als geheel wordt volstaan met gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

Uitspraak

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 19 december 2011 heeft klager ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 september 2012 in aanwezigheid van mr. E.A. van Win, klager, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Verweerder heeft een productie overgelegd.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft mevrouw R. bijgestaan in een tweetal zaken, te weten een zaak tegen Stichting M en een zaak tegen verzekeraar I N.V. Verweerder heeft haar in verband daarmee op 1 oktober 2009 en op 5 oktober 2009 declaraties gezonden respectievelijk ten bedrage van € 14.897,98 (inzake I N.V.) en € 7.291,00 (inzake Stichting M).

2.3    Op verzoek van mevrouw R., die bezwaar had tegen de declaraties, heeft verweerder de betwiste declaraties ter begroting voorgelegd aan de Raad van Toezicht.

2.4    Bij beslissing van 18 augustus 2011 heeft de Raad van Toezicht beide declaraties gematigd. In de beslissing heeft de Raad van Toezicht onder meer het volgende overwogen.    

Ten aanzien van de declaratie van 1 oktober 2009:

“Op grond van het vorenstaande bedraagt de totale matiging 2250 minuten, hetgeen 37,5 uur is. Nu het honorarium van deze declaratie van 3005 minuten tot 755 minuten wordt gematigd kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat er excessief is gedeclareerd.”

Ten aanzien van de declaratie van 5 oktober 2009:

“Nu de Raad het honorarium van deze declaratie van 1255 minuten met 1045 minuten wordt gematigd kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat ook hierbij excessief is gedeclareerd.”

2.5    Op grond van de beslissing van de Raad van Toezicht is de declaratie van 1 oktober 2009 gematigd tot € 4.121,96 en de declaratie van 5 oktober 2009 tot € 1.341,00.

2.6    Bij brief van 30 september 2011 heeft klager de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht aan verweerder toegezonden. Klager heeft daarbij meegedeeld dat de Raad van Toezicht, gelet op de inhoud van de begrotingsbeslissing, het vermoeden had dat er sprake zou kunnen zijn van excessief declareren en dat verweerder in de gelegenheid werd gesteld zijn zienswijze daarop te geven binnen 10 dagen nadien.

2.7    Bij brief van 13 oktober 2011 heeft verweerder de ontvangst van het schrijven van 30 september 2011 bevestigd en heeft hij verzocht om een nadere termijn van 14 dagen om op de begrotingsbeslissing te reageren.

2.8    Bij brieven van 14 oktober 2011 en 9 november 2011 is verweerder verzocht zijn reactie voor 21 oktober 2011 respectievelijk uiterlijk 16 november 2011 aan klager te zenden.

2.9    Op de twee laatstgenoemde brieven heeft verweerder niet gereageerd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan excessief declaratiegedrag.

3.3    Ter zitting heeft klager de klacht nader toegelicht waarbij hij heeft verwezen naar de beslissing van deze raad van 2 april 2012 naar aanleiding van de klacht van mevrouw R, bij welke beslissing is geoordeeld over een klachtonderdeel waarin de klaagster verweerder had verweten dat hij door middel van de declaratie van 5 oktober 2009 17,5 uur voor het opstellen van de conclusie van antwoord aan mevrouw R in rekening had gebracht. De raad heeft in die beslissing dat klachtonderdeel gegrond verklaard. Klager heeft gesteld dat hij de onderhavige klacht heeft gehandhaafd, omdat de raad toen niet heeft geoordeeld over de declaratie van 1 oktober 2009.   

De raad begrijpt deze toelichting aldus dat klager de klacht beperkt tot het verwijt dat verweerder door de declaratie van 1 oktober 2009 excessief heeft gedeclareerd.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening behoort te brengen.

5.2    Klager heeft ter onderbouwing van de klacht verwezen naar de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht van 18 augustus 2011, waarin ten aanzien van de declaratie van 1 oktober 2009 de hiervoor onder nummer 2.4 geciteerde passage is opgenomen.

5.3    Klager heeft, na kennisneming van de begrotingsbeslissing, verweerder in de gelegenheid gesteld op die beslissing te reageren in het kader van het vermoeden dat sprake was van excessief declareren.    

Verweerder heeft van die mogelijkheid, na een aanvankelijk verzoek om uitstel voor zijn reactie, geen gebruik gemaakt.

5.4    Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat naar zijn mening de onderhavige klacht al was behandeld bij de klacht van mevrouw R, alsmede dat de raad in de beslissing in de zaak van mevrouw R de beslissing van de Raad van Toezicht al in aanmerking heeft genomen. Daarbij heeft verweerder gewezen op het feit dat is vermeld dat er twee declaraties begroot zijn.

5.5    De raad volgt verweerder niet in zijn verweer. In de beslissing van 2 april 2011 heeft de raad naar aanleiding van de klacht van mevrouw R geoordeeld over de klacht (klachtonderdeel i) dat verweerder in de zaak tegen Stichting T 17,5 uur in rekening had gebracht voor een conclusie van antwoord van anderhalve pagina in een eenvoudige incassozaak. De raad heeft, onder verwijzing naar de beslissing van de Raad van Toezicht, dat klachtonderdeel beoordeeld en gegrond verklaard.     

De klacht van mevrouw R. – en dus ook de beoordeling door de raad in zijn beslissing van 2 april 2011 – betrof niet de declaratie van 1 oktober 2009 in de zaak tegen I N.V.   

Zoals hiervoor bij de weergave van de klacht is vermeld, heeft deze als gevolg van de beperking door klager van de klacht ter zitting nog enkel betrekking op deze declaratie van 1 oktober 2009.

5.6    Het voorgaande brengt mee dat, voor zover verweerder een beroep heeft willen doen op het ne bis in idem beginsel, dat beroep wordt verworpen.

5.7    Verweerder heeft geen gebruik heeft gemaakt van de hem door klager geboden gelegenheid om op de beslissing van de Raad van Toezicht te reageren. Hij heeft ter verklaring daarvan ter zitting van de raad aangevoerd dat hem door klager slechts gelegenheid was gegeven om te reageren op het vermoeden van excessief declareren, niet op de begroting zelf. Verweerder heeft ter zitting voorts aangevoerd dat de procedure bij de Raad van Toezicht niet juist is gevoerd. Verweerder heeft daartoe verwezen naar brieven van mevrouw R.     

De raad begrijpt dit verweer aldus dat verweerder van mening is dat geen grond bestaat voor het oordeel dat hij excessief heeft gedeclareerd.

5.8    De raad verwerpt dit verweer. Indien verweerder meende geen genoegen te kunnen nemen met  de begroting van de Raad van Toezicht, had hij ex artikel 33 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken daartegen een rechtsmiddel kunnen aanwenden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij daarvan wegens tijdgebrek heeft afgezien. Dat komt evenwel voor zijn risico. Ten overvloede merkt de raad op dat verweerder ook ter zitting van de raad de aan mevrouw R. in rekening gebrachte tijd niet aannemelijk heeft gemaakt.

5.9    Gelet op het voorgaande oordeelt de raad dat verweerder met de declaratie van 1 oktober 2009 excessief heeft gedeclareerd.   

De klacht is daarom gegrond.

 

6    MAATREGEL

    Bij het bepalen van de maatregel heeft de raad acht geslagen op de meergenoemde beslissing van 2 april 2012. De raad sluit niet uit dat bij het opleggen van de maatregel in die beslissing (enigszins) rekening is gehouden met de beslissing van de Raad van Toezicht als geheel.

De raad volstaat daarom met gegrondverklaring van de onderhavige klacht zonder oplegging van een maatregel.    

 

7    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 november 2012.

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl