Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4465

Zaaknummer

6189

Inhoudsindicatie

Verweerder wikkelde financiële afrekening van een overgenomen toevoeging te traag af en informeerde klager onvoldoende. Gegrond, waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing                                    

van 25 mei 2012

in de zaak 6189

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 augustus 2011, onder nummer 10-419A, aan partijen toegezonden op 15 augustus 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de onderdelen a, b, c en e gegrond zijn verklaard, onderdeel d ongegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 13 september 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 maart 2012, waar is verschenen mr. X. als raadsvrouwe van verweerder, die het woord heeft gevoerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat verweerder

a.    klager niet c.q. niet voldoende heeft geïnformeerd over de financiële afwikkeling en de verzilvering van een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand, waardoor klager niet kan nagaan of de door hem gewerkte uren bij de declaratie van de toevoeging zijn meegenomen;

b.    heeft nagelaten klager een kopie van de vaststellingsbeschikking toe te zenden en voorts heeft nagelaten klager een afrekeningsvoorstel te doen na ontvangst van het bedrag van EUR 1.522,58 van de Raad voor Rechtsbijstand.

c.    klager niet heeft geïnformeerd over de uitbetaling van de toevoegingsvergoeding en – nadat was besloten tot intrekking van de toevoeging – heeft verzuimd klager een kopie van de intrekkingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand te zenden;

d.    niet heeft zorg gedragen voor doorbetaling aan klager van het bedrag dat de werkgever van zijn cliënte heeft betaald op de derdengeldrekening van verweerder, terwijl hij wist dat zijn cliënte de declaratie van klager nog diende te voldoen, en voorts geen stukken heeft overgelegd met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop door de werkgever van verweerders cliënte met de cliënte is afgerekend;

e.    zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling door in de incassoprocedure, die klager ter zake zijn openstaande declaratie tegen de cliënte aanhangig had gemaakt, voor deze cliënte op te treden.

Tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel d is geen hoger beroep ingesteld, zodat het hoger beroep alleen  betreft de onderdelen a, b, c en e.

4    FEITEN

4.1    Klager heeft vanaf februari 2008 een cliënte, mevrouw A, bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil. In dat kader heeft klager twee toevoegingen aangevraagd en verkregen voor respectievelijk een kort gedingprocedure en een bodemprocedure. De toevoeging in de kort gedingprocedure is door klager verzilverd.

4.2    Klager heeft in de bodemprocedure een dagvaarding en een conclusie van repliek opgesteld. Klager heeft de zaak nadien overgedragen aan verweerder. De van belang zijnde stukken zijn bij brief van 22 augustus 2008 aan verweerder toegestuurd. In de brief wordt vermeld dat mevrouw A onder meer de eigen bijdrage salaris raadsman en de eigen bijdrage griffierecht kort geding nog aan klager verschuldigd is. Ook wordt verzocht om toezending van de vonnissen in de zaak.

4.3    De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij beslissing van 22 augustus 2008, verzonden aan verweerder, de vergoeding vastgesteld op € 1.522,58.

4.4    Bij fax van 18 december 2008 heeft klager verweerder verzocht hem op de hoogte te stellen van het verdere verloop dan wel de afloop van de bodemprocedure. In diezelfde fax heeft klager verweerder verzocht hem te berichten of mevrouw de verschuldigde eigen bijdragen heeft betaald. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

4.5    Op 2 maart 2009 is vonnis gewezen in de bodemprocedure. Uit hoofde van dit vonnis diende de werkgever van mevrouw A een bedrag van ca. € 18.000,- aan haar te voldoen.

4.6    Bij brief van 10 maart 2009 heeft verweerder de civiele toevoeging ter declaratie aangeboden aan de Raad voor Rechtsbijstand.

4.7    Op 8 mei 2009 is het bedrag dat de werkgever op grond van het vonnis aan mevrouw A verschuldigd was bijgeschreven op de derdengeldrekening van verweerder. Verweerder heeft met instemming van mevrouw A een bedrag van € 2.714,90 verrekend met het van de werkgever ontvangen bedrag en het resterende bedrag op 11 mei 2009 aan mevrouw doorgeboekt.

4.8    Bij brief van 18 mei 2009 heeft klager, onder toezending van zijn fax van 18 december 2008, nogmaals bij verweerder geïnformeerd naar de afloop van de procedure en voorts naar de verzilvering van de toevoeging.

4.9    Verweerder heeft hierop bij fax van 20 mei 2009 aan klager (voor zover hier van belang) geantwoord:

    "De zaak is geëindigd doch de toevoeging is (helaas) nog niet 'verzilverd', aangezien cliënte uit deze zaak gelden heeft gekregen welke mogelijk zouden kunnen leiden tot intrekking van de toevoeging. De wederpartij zou in hoger beroep gaan, hetgeen de zaak m.b.t. de toevoeging anders zou maken.

    Gelet op het vorenstaande doe ik derhalve vriendelijk een beroep op uw geduld totdat hierover (meer) duidelijkheid ontstaat. Indien u naar aanleiding van het vorenstaande vragen heeft verneem ik zulks gaarne."

4.10    Verweerder heeft het vonnis op 26 mei 2009 aan klager gestuurd.

4.11    Klager heeft verweerder bij fax van 29 mei 2009 verzocht om toezending van verweerders correspondentie met mevrouw A over de financiële afrekening en verweerders correspondentie met de Raad voor Rechtsbijstand over de verzilvering van de toevoeging. Daarnaast heeft klager verweerder verzocht hem te laten weten welke bedragen verweerder van de werkgever van mevrouw A had ontvangen en wanneer en op welke wijze deze gelden zijn doorbetaald aan mevrouw A Voorts heeft klager gevraagd om toezending van verweerders declaratie aan mevrouw A, die verweerder met de ontvangen gelden heeft verrekend.

4.12    Klager heeft deze verzoeken bij fax van 18 juni 2009 aan verweerder herhaald en verweerder voorts verzocht het saldo van het van de werkgever van mevrouw A ontvangen bedrag aan hem over te maken ter voldoening van zijn declaratie.

4.13    Verweerder heeft klager in reactie hierop bij fax van 24 juni 2009 bericht dat hij klager geen nadere bescheiden meer zou sturen en dat hij niet het recht heeft om gelden die aan zijn cliënte toekomen aan klager over te maken. Voorts heeft hij klager laten weten dat hij zijn cliënte duidelijk heeft gemaakt dat zij met klager diende af te wikkelen en dat hij haar daarvoor ook had laten tekenen. Klager heeft geen afschrift gekregen van het door mevrouw getekende stuk.

4.14    Bij beslissing van 30 augustus 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging ingetrokken in verband met het feit dat verweerders cliënte in de zaak een geldsom heeft ontvangen die tenminste 50% van het heffingsvrij vermogen bedraagt en verweerder bericht dat hij zijn werkzaamheden op basis van zijn commerciële uurtarief bij zijn cliënte in rekening dient te brengen. Voorts is meegedeeld:

    "De intrekking wordt verrekend met uw rekening-courant."

4.15    Klager heeft ter zake zijn declaratie een incassoprocedure aanhangig gemaakt tegen mevrouw A Tegen het in die procedure gewezen verstekvonnis heeft mevrouw A verzet ingesteld. De verzetdagvaarding is door verweerder opgesteld en uitgebracht. Inmiddels heeft verweerder deze zaak overgedragen aan een andere advocaat.

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot de klachtonderdelen a, b en c overweegt het hof als volgt.

5.2    Het hof neemt afstand van de overweging van de raad dat het op de weg van  verweerder had gelegen klager te informeren over de doorbetaling van het van de werkgever van mevrouw A ontvangen bedrag. Deze doorbetaling raakt immers niet de afwikkeling van de toevoeging, waarop deze klachtonderdelen betrekking hebben.

5.3    Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.4    Met betrekking tot klachtonderdeel e overweegt het hof als volgt.

5.5    Verweerder heeft ter verklaring van zijn handelen erop gewezen, dat hij in eerste instantie mevrouw A naar een andere advocaat had doorverwezen, maar dat zij juist voor het verstrijken van de verzettermijn bij hem terug kwam met de mededeling dat andere door haar benaderde advocaten de zaak niet voor haar wilden behandelen. Deze gang van zaken is door klager niet bestreden.

5.6    Bij deze stand van zaken werd verweerder gesteld voor de afweging het belang van zijn cliënte te dienen door tijdig namens haar de verzetdagvaarding te laten uitbrengen, dan wel niet op te treden tegen klager, van wie hij de behandeling van de zaak had overgenomen. Verweerder heeft het belang van zijn cliënte laten prevaleren.

5.7    Deze beslissing was, zo al niet geboden, ten minste verdedigbaar en daarmee tuchtrechtelijk niet laakbaar. In de eerste plaats geldt al, dat  klager de door hem gestelde belangenverstrengeling  tegenover de betwisting daarvan niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarenboven had een andere afweging – naar op basis van de weergegeven gang van zaken moet worden aangenomen - geleid tot de onmogelijkheid voor de cliënte het te haren laste  gewezen verstekvonnis aan te vechten. Tenslotte is bij de waardering van het handelen van verweerder van belang dat hij volgens zijn onbestreden stellingen  meteen met de cliënte heeft afgesproken dat hij zich na het uitbrengen van de verzetdagvaarding aan de verdere behandeling van de zaak zou onttrekken en dat hij dat ook heeft gedaan.

5.8    In verband met het voorgaande zal het hof klachtonderdeel e alsnog ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Het hof sluit zich aan bij de overweging van de raad dat het van zwaarwegend belang is dat de opvolgend advocaat na overname van een toevoeging deze op correcte wijze afrekent met zijn voorganger en daarbij met diens economische belangen rekening houdt. Verweerder is daarin tekort geschoten.

6.2    Bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel betrekt het hof mede dat klachtonderdeel e alsnog ongegrond is bevonden, alsmede de omstandigheid dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke sanctie is opgelegd.

6.3    Daarom zal het hof volstaan met oplegging van de hierna te noemen lichtere sanctie, die als passend en geboden kan gelden.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 augustus 2011, nummer 10-419A, voor zover daarbij de klachtonderdelen a, b en c gegrond zijn verklaard;

-    vernietigt deze beslissing, voor zover daarbij klachtonderdeel e gegrond is verklaard en voor zover daarbij de maatregel van berisping is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw beslissende:

-    verklaart klachtonderdeel e ongegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, A.D. Kiers-Becking en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2012.