Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4484

Zaaknummer

6307

Inhoudsindicatie

Herformulering van de klacht door het hof. Klager stelt dat verweerster ten onrechte had opgemerkt dat het de zaak van klager niet ten goede zou komen als klager op basis van een toevoeging procedeerde en dat dit ongeoorloofde druk opleverde. Hof acht handelen niet tuchtrechtelijk laakbaar.                                   

Uitspraak

Beslissing van 2 november 2012

in de zaak 6307

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 19 december 2011, onder nummer R.3673/11.75, aan partijen toegezonden op 20 december 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 augustus 2012, waar zijn verschenen X., namens klaagster, alsmede verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde Y.

3    FEITEN

3.1    Vanaf eind 2008 heeft verweerster klaagster bijgestaan in een geschil betreffende de aankoop van een woning. Klaagster was door de wederpartij gedagvaard in een rechtbankprocedure. Verweerster heeft in deze procedure voor klaagster verweer gevoerd.

3.2.    Bij brief van 25 november 2008 heeft verweerster aan klaagster en haar partner het volgende geschreven:

    “(…)

    Zoals eveneens telefonisch besproken, bent u van mening dat (klaagster) in     aanmerking zou komen voor een zogenaamde toevoeging. Gezien het feit     dat mijn kantoor in civiele zaken geen zaken op basis van toevoeging     behandelt, heb ik u geadviseerd om, hetzij via het bureau voor rechtshulp,     dan wel een ander advocatenkantoor dat wel op basis van een toevoeging     werkzaamheden verricht, de zaak verder te laten behandelen.

        Indien u desondanks besluit om mij de zaak te laten voortzetten, zullen mijn     werkzaamheden worden doorbelast tegen vergoeding van mijn honorarium     ad € 230,00 per uur, te verhogen met btw en kantoorkosten. (…)

        Indien u de zaak elders wenst te laten behandelen, zal ik tot sluiting van het     dossier overgaan en de reeds verrichte werkzaamheden tegen voornoemd     uurtarief doorbelasten.

        Overigens wil ik u er nog wel op wijzen dat, indien de wederpartij bekend     raakt met het feit dat u in aanmerking komt voor een toevoeging, dit tot extra     vragen zou kunnen leiden. Het inkomen is alsdan dusdanig laag dat het niet     redelijk lijkt te verwachten dat (klaagster) voor de beoogde financiering in     aanmerking zou kunnen komen. Daar staat echter tegenover dat zij kennelijk     wel een andere financiering heeft kunnen krijgen, zij het tegen een lager     bedrag. Hoewel het voorgaande niet per se  hoeft te leiden tot toewijzing van     de vordering aan eisers, kan het wel leiden tot een extra discussie. Ik     adviseer u om hiermee rekening te houden.

    (…)”

3.3.    De rechtbank heeft de vordering tegen klaagster afgewezen. In het door de wederpartij ingestelde hoger beroep heeft verweerster zich aanvankelijk voor klaagster als advocaat gesteld. Vervolgens heeft verweerster haar werkzaamheden voor klaagster beëindigd nadat klaagster haar had laten weten haar bijstand niet meer te kunnen betalen en genoodzaakt was een advocaat te zoeken die op toevoegingsbasis wilde werken.

4    KLACHT

Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof met instemming van beide partijen de klacht als volgt geherformuleerd:

Met de laatste (hiervoor onder 3.2.) weergegeven passage in de brief van 25 november 2008 heeft verweerder een onjuiste voorstelling van zaken gegeven en daarmee bijgedragen aan de beslissing van klaagster om de zaak betalend te laten behandelen door verweerster.

5    BEOORDELING

5.1    Met de herformulering van de klacht is tegemoet gekomen aan de eerste appelgrief.

5.2    Aan de aldus opnieuw geformuleerde klacht ligt blijkens de memorie van grieven ten grondslag dat het door verweerster in haar hiervoor geciteerde brief aan klaagster geschetste risico is gebaseerd op een onjuist beeld van de werking van het systeem van toevoegingen. Klaagster stelt dat een verleende toevoeging nimmer had kunnen leiden tot toewijzing van de vordering van de wederpartij. In de gewraakte passage van de brief van 25 november 2008 is klaagster echter wel degelijk een extra (groot) procesrisico voorgespiegeld voor het geval zij mocht besluiten van een toegevoegde advocaat gebruik te maken.

5.3    Als uitgangspunt geldt, zoals ook de raad heeft overwogen, dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie en dat hij deze, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Voorts geldt dat de advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat de cliënt niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt, verplicht is met de cliënt te overleggen of er termen zijn te trachten die gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.

5.4    Verweerster heeft met de als eerste geciteerde passage uitvoering gegeven aan de laatstgenoemde norm en vervolgens daarbij een kanttekening geplaatst in de gewraakte opvolgende passage.

5.5    Met de gekozen bewoordingen heeft verweerder gewezen op het (naar het oordeel van het hof: niet denkbeeldige) risico voor klaagster dat na een verleende toevoeging door (de advocaat van) de wederpartij een discussie geopend zou kunnen worden over de financiële (on)mogelijkheid van klaagster om de destijds als ontbindende voorwaarde opgenomen hypothecaire financiering te verkrijgen. Het andersluidende betoog in de memorie van grieven gaat eraan voorbij dat het ontstaan van een dergelijke discussie niet zijn grondslag behoeft te vinden in een juist en volledig inzicht in het antwoord op de vraag hoe wordt vastgesteld of klaagster voor een toegevoegde advocaat in aanmerking had kunnen komen.   Verweerster heeft van haar kant in dit verband nog gewezen op de emoties van klaagster waardoor een dergelijke discussie haar zwaar zou kunnen vallen. Ook is van belang dat verweerster er onbestreden op heeft gewezen dat haar brief volgde op een mondelinge bespreking met de partner van klaagster waar de kwestie is besproken.

5.6    Klaagster heeft ook nog gesteld dat een verleende toevoeging nimmer zou kunnen leiden tot toewijzing van de vordering en het in de gewraakte passage gegeven advies om die reden in zoverre onjuist was. Als van die onjuistheid zou moeten worden uitgegaan, is alleen daarmee echter nog niet sprake van een tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de algemene context van verweersters mededelingen aan klaagster en haar partner.

5.7    De klacht is op grond van bovenstaande overwegingen ongegrond. Voorzover in de grieven nog iets anders aan de orde wordt gesteld dan hiervoor besproken kan dat buiten beschouwing blijven, omdat het zich richt tegen overwegingen die de bestreden beslissing niet dragen.   

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline ’s-Gravenhage van 19 december 2011, onder nummer R.3673/11.75.

       

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, A.A.H. Zegers en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2012.