Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2875
Zaaknummer
12-137A + 12-138A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Klacht te laat ingediend. Kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 11 juni 2012
in de zaken 12-137A en 12-138A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer drs.
wonende te Utrecht,
klager ,
tegen:
de heer mr. drs.
advocaat te Amsterdam,
verweerder sub 1,
en
,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder sub 2,
tezamen ook: verweerders
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 8 mei 2012, met kenmerk 1112-210, door de raad ontvangen op 10 mei 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
2. FEITEN
Verweerder heeft, toen hij nog werkzaam was bij verweerder sub 2 (hierna ook: het kantoor), klager bijgestaan in (onder meer) een strafzaak. In die zaak is klager door de rechtbank Roermond op 10 juli 2007 veroordeeld voor ontucht met aan zijn zorg toevertrouwde patiënten (artikel 249 Wetboek van Strafrecht) tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan een jaar voorwaardelijk, en acht jaar ontzetting uit het beroep van psychotherapeut. Op enig moment in juli 2007 is de rechtsbijstand beëindigd. Klager heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld, althans dit niet doorgezet.
Op 18 juli 2008 heeft klager het kantoor, waar verweerder sub 1 inmiddels niet meer werkte, gebeld om zich te beklagen over de wijze waarop verweerder sub 1 klager had bijgestaan. Namens het kantoor heeft mr. R de inhoud van dat gesprek bij brief aan klager van dezelfde dag bevestigd, waarbij een gesprek met de klachtenfunctionaris van het kantoor is aangeboden en klager daarnaast is gewezen op de mogelijkheid om een klacht tegen verweerder sub 1 in te dienen bij de Amsterdamse deken. Klager bleek daarover al telefonisch overleg te hebben gevoerd met het secretariaat van de deken. Bij brief van 24 juli 2008 heeft Mr. R gereageerd op de klacht die klager kennelijk bij e-mail van 23 juli 2008 had geformuleerd. Mr. R zet daarin gemotiveerd uiteen waarom hij na bestudering van het dossier meent dat klager niet is tekortgeschoten in de behartiging van klagers belangen, reden waarom hij ook geen reden ziet om het betaalde honorarium (deels) te restitueren.
Op 22 mei 2009 heeft klager zich voor het eerst weer tot Mr. R gericht en wel in een mailbericht, waarin klager “voor de laatste keer” voorstelt te voldoen aan zijn eis de betaalde advocatenkosten terug te betalen, bij gebreke waarvan hij een klacht bij de orde van advocaten zal indienen en zo nodig naar “de rechter” zal stappen. Rond die datum heeft klager ook wederom bij de deken geïnformeerd naar de mogelijkheden tot indiening van een klacht.
Bij brief van 14 november 2011, met bijlagen, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.
3. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat
verweerder sub 1:
a) klager niet goed heeft voorbereid op hetgeen hem in verschillende procedures te wachten stond;
b) onervaren en onrustig op klager overkwam;
c) een chaotische verdedigingslijn heeft gevolgd;
d) de strategie plotseling heeft gewijzigd;
e) belangrijke getuigen niet heeft opgeroepen;
f) heeft nagelaten voor deugdelijke waarneming te zorgen tijdens zijn afwezigheid;
en het kantoor:
g) de handelwijze van verweerder sub 1 niet heeft voorkomen en/of niet heeft ingegrepen.
4. BEOORDELING
De voorzitter is van oordeel dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klacht nu deze niet is ingediend binnen een redelijke termijn nadat de gedragingen waarover wordt geklaagd zich hebben voorgedaan. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verweerder sub 1 heeft zijn werkzaamheden voor klager in juli 2007 beëindigd. Op 14 november 2011 heeft klager zijn klacht ingediend.
Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging van bedoelde belangen moet steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald (HvD 22 januari 2007, 4635). In dit geval heeft klager nadat hij in mei 2008 aan verweerders voor het eerst een klacht in het vooruitzicht had gesteld en daarover ook al informatie bij de deken had ingewonnen, nog ruim drie jaar gewacht met het indienen van deze klacht. Ten tijde van de indiening van de klacht waren ruim vier jaar verstreken sinds de beëindiging van de rechtsbijstand. De voorzitter acht dat in dit geval een onredelijk lange termijn. Het feit dat klager op 22 mei 2009 na een stilte van een jaar weer met een klacht heeft gedreigd, doet daar niet aan af. Ook toen is klager niet daadwerkelijk overgegaan tot indiening van een klacht. Het kan niet zo zijn dat de termijn voor indiening van een klacht telkens wordt opgerekt door periodiek te dreigen met een klacht zonder deze werkelijk in te dienen.
Ook anderszins zijn voor het tijdsverloop geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerders bij rechtszekerheid. Daar komt nog bij, dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om de feiten vast te stellen.
Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 11 juni 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
En per gewone post aan:
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.