Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2779

Zaaknummer

12-68

Inhoudsindicatie

Verweerder kon het verzoek van klager, het advies dat hij aan een beklaagde advocaat gaf in het kader van een klachtzaak die verweerder als deken behandelde, nader op schrift te stellen weigeren, nu het Hof van Discipline anders oordeelde en het standpunt van verweerder uit zijn dekenadvies in de onderliggende klachtzaak bleek.

Uitspraak

Beslissing van 10 mei 2012

in de zaak 12 - 68

naar aanleiding van de klacht van:

de heer J[ ]

klager

tegen:

mr. [ ]

verweerder

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 19 april 2012, waarbij de behandeling van de onderhavige klacht van klager tegen verweerder is verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort te Arnhem. De beslissing en de stukken, waaronder de brief d.d. 30 maart 2012 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond met kenmerk 2011-088-K zijn door de raad ontvangen op 20 april 2012.

FEITEN

1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

2. Verweerder is deken geweest in het arrondissement Roermond. Tijdens zijn dekenaat heeft klager een klacht ingediend tegen mr. A. die destijds als advocate voor klager is opgetreden. Klager heeft zich destijds over mr. A beklaagd. In eerste instantie was een toevoegingsaanvraag voor klager afgewezen. Mr. A heeft haar werkzaamheden aan klager gedeclareerd. Klager heeft deze declaraties betaald. Later, na beëindiging van de werkzaamheden is de toevoeging alsnog verleend. Mr. A heeft destijds geweigerd haar declaraties te crediteren en gebruik te maken van de toevoeging. Hierover heeft klager destijds een klacht ingediend.

3. In die onderliggende klachtprocedure heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat mr. A de toevoeging had behoren te gebruiken. Verweerder heeft dit standpunt in zijn dekenadvies kenbaar gemaakt. In de klachtzaak heeft het Hof van Discipline echter uiteindelijk beslist dat mr. A tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld door, kort gezegd, van de toevoeging geen gebruik te maken.

4. Klager stelt dat verweerder tijdens de zitting van het Hof van Discipline in bovenbedoelde klachtzaak zou hebben gesteld mr. A geadviseerd te hebben de verkregen toevoeging te gebruiken, hetgeen verweerder niet heeft ontkend. Verweerder heeft echter aan het verzoek van klager deze uitlating op schrift te stellen geen gevolg willen geven, nu het Hof van Discipline in hoogste instantie over het optreden van mr. A op dit punt heeft beslist. Op herhaalde verzoeken van klager aldus te verklaren heeft verweerder gereageerd dat hij, indien klager hem als getuige oproept in een procedure, hij naar waarheid en naar wat hij zich kan herinneren in een procedure zal verklaren. Verweerder heeft de herhaalde verzoeken van klager hem de schriftelijke bevestiging te geven op enig moment genegeerd.

KLACHT

5. Klager verwijt verweerder handelen of nalaten dat een goed advocaat niet betaamt doordat:

a. verweerder heeft geweigerd een verklaring af te geven waaruit blijkt dat  verweerder als deken mr. A heeft geadviseerd van een toevoeging gebruik  te maken;

b.  verweerder ten onrechte post en e-mail niet of zeer laat beantwoordt;

c.  verweerder tegenstrijdig handelt omdat hij eerst in de onderhavige klachtprocedure te kennen heeft gegeven wat hij mr. A geadviseerd heeft.

BEOORDELING

6. De voorzitter is van mening dat de onderhavige klacht met toepassing van artikel 46g Advocatenwet kan worden afgedaan.

7. Bij de beoordeling staat voorop dat het verweten handelen van verweerder voortvloeit uit zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het Advocatentuchtrecht gelden, indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Het handelen of nalaten van verweerder dient met in achtneming van deze maatstaf beoordeeld te worden.

Klachtonderdeel a.

8. Verweerder heeft in het kader van de klachtprocedure een dekenadvies opgesteld en daarin kenbaar gemaakt van mening te zijn dat mr. A gebruik had behoren te maken van de toevoeging. De weigering van verweerder zijn mening, die hij reeds als Deken geventileerd heeft in het dekenadvies en die impliciet is verworpen door het oordeel van het Hof van Discipline,  op schrift te stellen, is begrijpelijk en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Bovendien heeft verweerder gesteld dat, indien klager hem in een procedure als getuige zou oproepen, hij naar waarheid zal verklaren over hetgeen hij zich kan herinneren van zijn uitlatingen tijdens de zitting van het Hof van Discipline. Op verweerder rust niet de verplichting zich schriftelijk uit te laten in de door klager gewenste zin. Klachtonderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b.

9. Klager heeft verweerder meerdere malen verzocht zijn standpunt zoals verweerder dat in de visie van klager bij het Hof van Discipline heeft verwoord, op schrift te stellen. Verweerder heeft op deze verzoeken steeds in dezelfde zin geantwoord, namelijk dat hij hiertoe niet bereid was. In het midden kan worden gelaten hoe vaak klager zich met het verzoek tot verweerder heeft gewend. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op een gegeven moment niet meer te reageren op verzoeken en vragen van steeds dezelfde inhoud van de kant van klager. Klachtonderdeel b. is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c.

10. Niet is komen vast te staan dat verweerder eerst in het kader van de onderhavige klachtzaak heeft gesteld mr. A te hebben geadviseerd van de toevoeging gebruik te maken. Verweerder heeft in de onderliggende klachtzaak van klager tegen mr. A in zijn dekenadvies te kennen gegeven van mening te zijn dat mr. A van de toevoeging gebruik had moeten maken. Nu ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk zijn geworden die steun bieden aan dit klachtonderdeel, dient ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx - Boom, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom als griffier op 10 mei 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 mei 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond

 mr. A.F.Th.M Heutink

- de Nederlands Orde van Advocaten te ‘s-Gravenhage