Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2767
Zaaknummer
11-269A
Inhoudsindicatie
11-269A: klacht tegen advocaat wederpartij
Inhoudsindicatie
Uitlating van een advocaat dat zijn cliënt op enig moment een bedrag op zijn derdengeldenrekening zou storten ten behoeve van een eventuele schikking en dat vervolgens nalaat, kan de advocaat niet worden verweten. De klacht is ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 30 mei 2012
in de zaak 11-269A
de besloten vennootschap
B.V.
p/a mr.
advocaat
klaagster
tegen:
mr.
advocaat
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 21 september 2011, door de raad ontvangen op 22 september 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 maart 2012 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door mr. M.J.J. Pieters, advocate te Heerlen en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 18.1 in de in die brief genoemde inventarislijst;
- het proces-verbaal van de zitting van 7 maart 2012.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder is opgetreden als advocaat voor onderneming X (‘X’) op wie klaagster een vordering had. Die vordering is bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 juni 2011 (grotendeels) toegewezen. De vordering van X op klaagster is in reconventie afgewezen.
2.2 X is bij vonnis van 31 mei 2010 failliet verklaard.
2.3 Op 27 april 2010 heeft mr. A., een medewerkster van verweerder, aan de advocaat van klaagster geschreven:
“Overigens zal [X] eenzijdig zekerheid stellen voor de vermeende vordering van [C.], door het door [ X] betwiste bedrag van een vordering van [C.] op zeer korte termijn plaatsen op de derdenrekening van mijn kantoor. Indien [C.] overgaat tot bewarende maatregelen tot zekerheid van verhaal van haar vordering (hetgeen ik overigens als een gepasseerd station beschouw, nu [X] voormeld voorstel heeft gedaan) zal [C.] dan ook aansprakelijk zijn voor alle schade welke [ X] als gevolg van deze bewarende maatregelen zal leiden, daarbij inbegrepen alle reële kosten welke [X] in dit kader zal moeten maken.”
2.4 In de brief van 5 mei 2010 aan de advocaat van klaagster heeft mr. A. het volgende geschreven:
“Ik bevestig u dan ook bij deze dat het bedrag van EUR 83.500,00 vandaag op de derdengeldrekening van mijn kantoor wordt gestort door [X]. Als handreiking richting [C.]. Dit bedrag bevindt zich dus morgen onder mij, welk bedrag in geval van een schikking per direct zal worden uitbetaald aan de daartoe gerechtigde partij.”.
2.5 Een minnelijke regeling is tussen klaagster en X nooit overeengekomen.
2.6 Medio 2010 heeft klaagster een procedure aanhangig gemaakt tegen X waarin betaling van een bedrag groot € 83.500,89 te vermeerderen met rente en kosten is gevorderd. Op 1 februari 2011 heeft ter gelegenheid van die procedure een comparitie plaatsgevonden.
2.7 Per e-mailberichten van 6 april 2011, 15 april 2011 en 20 april 2011 heeft de advocaat van klaagster verweerder gevraagd om -naar de kern genomen- een bevestiging dat het bedrag van € 83.500,00 op de derdengeldrekening van verweerder is gestort.
2.8 Per e-mailberichten van 21 april 2011 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster bericht dat het bedrag voornoemd niet door zijn cliënte op zijn derdengeldrekening is gestort en dat partijen nimmer tot een schikking zijn gekomen en dat verweerder een en ander op een rij zou zetten en er op terug zou komen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder een (namens hem) op 5 mei 2010 gedane toezegging niet is nagekomen;
b) verweerder tijdens de schorsing van de comparitie op 1 februari 2011 uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud ten onrechte heeft bevestigd dat op zijn derdengeldrekening een bedrag stond;
c) verweerder ondanks dringende verzoeken van klaagster om zekerheid te geven niet heeft gereageerd;
d) verweerder niet meer ondanks een door hem gedane toezegging is teruggekomen op de kwestie.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop voor zover van belang hierna zal worden ingegaan.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.2 De stelling van klaagster dat de namens verweerder gedane uitlating in de brief van 5 mei 2010 als een onvoorwaardelijke toezegging zijdens verweerder dient te worden beschouwd, is niet juist. Namens verweerder is in genoemde brief enkel bevestigd dat verweerders cliënt nog die dag een bedrag op verweerders derdengeldenrekening zou storten welk bedrag in geval van een schikking aan de daartoe gerechtigde partij zou worden uitbetaald. Dat het bedrag uiteindelijk niet is gestort, kan verweerder niet worden verweten. Bij bedoelde uitlating is verweerder (kennelijk) uitgegaan van toezeggingen van zijn cliënt aan hem (en niet gesteld of anderszins is gebleken dat verweerder daarvan niet mocht uitgaan) maar in geen geval heeft verweerder bevestigd dat het bedrag ook daadwerkelijk op zijn rekening was ontvangen. Klaagster mocht er dan ook niet op vertrouwen dat het bedrag feitelijk onder verweerder was of zou worden gestort. Evident voor verweerder kenbare onjuistheden heeft hij niet verkondigd alsook heeft hij de belangen van klaagster niet geschaad. De norm als geformuleerd in punt 5.1 heeft verweerder dan ook niet-geschonden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.3 De raad merkt nog op dat het veeleer op de weg van (de advocaat van) klaagster had gelegen om na de brief van 5 mei 2010 – gezien de ontstane onduidelijkheid over de status van de storting – de daartoe geëigende (beslag) maatregelen te treffen ter bewaring van rechten.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 Het verwijt dat verweerder ter comparitie van 1 februari 2011 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verklaard dat het bedrag was gestort, is tegenover de gemotiveerde betwisting zijdens verweerder niet komen vast te staan. De raad merkt daarbij op dat de heer F. die namens klaagster zelf op de comparitie aanwezig was ter zitting heeft verklaard het zich niet meer kan herinneren dat verweerder inderdaad gestelde toezeggingen heeft gedaan. Ook dit onderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel c) en d)
5.5 Klachtonderdelen c) en d) lenen zich gezien hun onderlinge verband en samenhang voor een gezamenlijke behandeling. Naar de kern genomen wordt verweerder verweten niet voorvarend te hebben gecommuniceerd. Dat verwijt is niet juist. Verweerder heeft per brief van 21 april 2011 gereageerd op de brieven van klaagsters van 6, 15 en 20 april 2011 zodat gezien het relatief geringe tijdsverloop tussen de brieven van klaagster en de brief van verweerder bezwaarlijk kan worden aangenomen dat verweerder niet tijdig heeft gereageerd. Het enkele feit dat verweerder in de e-mail van 21 april 2011 de advocaat van klaagsters heeft beloofd op de kwestie terug te komen en zulks niet heeft gedaan, acht de raad gezien de geringe ernst daarvan niet klachtwaardig. Daarbij speelt dat de vragen van (de advocaat van) klaagster aan verweerder op 21 april 2011 al waren beantwoord en de belangen van klaagster door het uitblijven van een reactie nadien op geen enkele wijze zijn geschaad. Ook deze onderdelen zijn ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, G. Kaaij, P. van Lingen, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl