Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2843

Zaaknummer

R. 3522/10.152

Inhoudsindicatie

De klachtonderdelen zien op gedragingen van de advocaat van de wederpartij uit 2000. Een klachtonderdeel is ontvankelijk, nu klaagster pas in 2008 duidelijk is geworden dat zij vanwege de betreffende gedraging van verweerster in bewijsnood kwam te verkeren. Verweerster heeft echter terecht het belang van haar cliënt voorop gesteld en naar het oordeel van de Raad begrijpelijk een beroep op haar geheimhoudingsplicht gedaan, waardoor dit klachtonderdeel ongegrond is. Het andere klachtonderdeel is vanwege het tijdsverloop niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 18 mei 2008 heeft klaagster de deken verzocht om te bemiddelen. Bij brief van 31 mei 2009 heeft klaagster haar verzoeken tot bemiddeling van 18 mei 2008 en 2 december 2008 omgezet in een klacht. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem. Bij verwijzingsbeslissing van 16 september 2010 van het Hof van Discipline is de zaak voor behandeling verwezen naar de Raad van Discipline te ‘s-Gravenhage.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 17 september 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 12 december 2011. Ter zitting zijn klaagster en verweerster verschenen. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door mr.drs. N., advocaat te Den Haag.

 

FEITEN

2.1 Verweerster heeft in de echtscheidingsprocedure de voormalige echtgenoot van klaagster bijgestaan.

2.2 Bij brief van 1 september 2006 heeft klaagster reeds geklaagd over het optreden van verweerster.

2.3 Bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 26 oktober 2007 is die klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.

2.4 Het door klaagster tegen deze beslissing ingestelde verzet is op 17 maart 2008 door de Raad ongegrond verklaard.

2.5 Bij faxbrief van 7 juli 2000 heeft de voormalig advocaat verweerster, voorzover in deze relevant, geschreven:

 “…. Ik heb u gevraagd een verklaring af te leggen dat u een bedrag van fl. 14.320,92 op uw derdenrekening heeft ontvangen, welk bedrag mijn cliënte aan u heeft overgemaakt omdat u dreigde een kort geding te starten.

Wilt u een korte verklaring daarover afgeven in een afzonderlijke brief.

Mijn cliënte wil deze brief aan de Belastingdienst overleggen.”

2.6 Bij faxbrief van 20 november 2000 heeft verweerster de voormalig advocaat van klaagster, voorzover in deze relevant, geschreven:

 “…. Natuurlijk wil ik u bevestigen en dat doe ik bij deze, dat ik van uw cliënte fl. 14.320,92 op mijn derdenrekening heb ontvangen. Daar is echt geen kort geding voor nodig.”

2.7 Bij brief van 28 augustus 2002 heeft verweerster aan klaagster, voor zover in deze relevant, geschreven:

 “Op uw verzoek bevestig ik u dat ik op 10 oktober 2000 van u op mijn derdenrekening ontving een bedrag van fl. 14.320,92, met als vermelding terugbetaling beslag K. (red.). De gelden zijn aan de heer K. (red.) afgedragen.”

2.8 Klaagster heeft verweerster om nadere informatie gevraagd om aan te kunnen tonen dat zij het betreffende bedrag betaald heeft ter zake van ouderdomspensioen en niet ter zake van partneralimentatie.

2.9 Verweerster heeft deze informatie niet verstrekt en zich ter zake beroepen op haar geheimhoudingsverplichting jegens haar cliënt.

2.10 Bij akte na tussenarrest van 19 juli 2007 heeft de huidige advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster voorzover in deze relevant gesteld: “Er wordt gesteld dat de vrouw op 10 oktober 2002 een bedrag van fl. 14.320,92 op de derdenrekening van verweerster (red.) heeft betaald terzake “terugbeslag K. (red.)”. Dat is juist. De man betwist echter dat dit zag op het door de vrouw terzake het geschil over de pensioenrechten gelegde beslag. Er was geen vonnis of beschikking op basis waarvan de vrouw fl. 14.320,92 aan de man moest terugbetalen terzake pensioenrechten. Deze teruggave had volgens de man betrekking op het door de vrouw onder de stichting Shell Pensioenfonds gelegde beslag terzake partneralimentatie.”

2.11 Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 augustus 2008 heeft het hof, voorzover in de relevant overwogen: “2.2 Het hof is van oordeel, op hetgeen de vrouw aan de man schuldig is geen aftrek mag plaatshebben van het bedrag van fl. 14.320,92 (€ 6.498,55), dat de vrouw op 7 oktober 2000 aan de man heeft betaald. Als reden voor betaling vermeldt de vrouw “terug beslag K. (red.)”. De man stelt zich op het standpunt dat deze betaling betrekking heeft op teveel door de vrouw middels beslag onder de stichting Shell Pensioenfonds geïnde alimentatie, tegen welk standpunt de vrouw zich verweert met de stelling, dat de alimentatiekwestie tussen partijen al in 1993 is afgewikkeld. Het hof acht het standpunt van de vrouw ongeloofwaardig. De vrouw had, toen zij in de periode september 1999 tot en met oktober 2002 doende was grote bedragen te innen terzake van haar aanspraken op het pensioen, de executie tijdelijk kunnen staken in plaats van een bedrag aan de man terug te betalen, zo zij tussentijds meende teveel te hebben geïnd. Het ligt bovendien op de weg van de vrouw om tegenover de gemotiveerde betwisting van de man aan te tonen ten titel waarvan zij genoemd bedrag aan de man heeft betaald. Het enkel beroep van de vrouw op de vermelding bij de overmaking van “terug beslag K. (red.)” is daartoe onvoldoende.”

 

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerster dat zij:

a. ten onrechte een beroep doet op haar geheimhoudingsplicht;

b. een tweetal brieven van de voormalig advocaat van klaagster van respectievelijk 7 juli en 23 november 2000 niet heeft beantwoord.

 

VERWEER

4. Verweerster heeft tot haar verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

  aangevoerd:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerster is van mening dat zij terecht een beroep heeft gedaan op haar geheimhoudingsplicht jegens haar voormalig cliënt. Verweerster is voorts van mening dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is wegens tijdsverloop.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerster heeft gesteld dat zij in verband met de verstreken tijd de klacht niet-ontvankelijk acht nu klaagster veel te lang heeft gewacht met het indienen van de klacht. De betreffende brief waarin verweerster als voormalig advocaat van de voormalig echtgenoot van klaagster heeft bevestigd dat de betaling door haar is ontvangen, is in november 2000 verzonden.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Bij de beoordeling of een klacht over een advocaat nog tijdig is ingediend dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

5.2 Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald. Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – derhalve niet uitsluitend – de aard en het gewicht van de klacht, en bezien vanuit de positie van de advocaat, de vraag of de advocaat na verloop van tijd nog redelijkerwijs met een klacht over zijn optreden rekening heeft moeten houden, alsmede de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadeligere bewijspositie heeft gebracht.

5.3 Beide klachtonderdelen zien op een gedraging van verweerster in de periode 2000.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 De Raad acht dit klachtonderdeel wel ontvankelijk maar ongegrond. Het was immers voor klaagster pas in augustus 2008 duidelijk dat zij in bewijsnood kwam te verkeren. Uit de stukken volgt dat klaagster in 2008 reeds om bemiddeling van de deken heeft verzocht en dat deze bemiddeling uiteindelijk is omgezet in een klacht. Verweerster heeft gesteld dat zij in het kader van haar geheimhoudingsplicht geen uitlatingen omtrent de vragen van klaagster wenst te doen. De Raad acht dit standpunt begrijpelijk. Klaagster dient immers het belang van haar cliënt en ook van haar voormalig cliënt voorop te stellen en dat kan haar tuchtrechtelijk niet worden aangerekend. Voorzover verweerster stelt dat zij er niets over kan zeggen, nu zij sinds 2002 niet meer over het dossier beschikt is de Raad van oordeel dat ook dit standpunt begrijpelijk is en niet leidt tot de conclusie dat verweerster zich tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gedragen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.2 Dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk nu klaagster geen grond heeft aangevoerd die het tijdsverloop van 8 jaar ten aanzien van dit klachtonderdeel rechtvaardigt.

 

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart klachtonderdeel a ongegrond en b niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. A.J.N. van Stigt, mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2012.

griffier          voorzitter

 

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.