Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2469

Zaaknummer

11-322U

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek afgewezen. Uit gang van zaken ter zitting volgt dat van onevenredige bevoordeling van verweerster boven verzoekster geen sprake is geweest. Geen grond voor verzoeksters verwijt dat het fluisteren ter zitting door een van de leden van de raad heeft geleid tot een oneerlijke procesgang.

Uitspraak

wrakingsbeslissing van 14 februari 2012

in de zaak 11- 322U

De wrakingskamer van de raad van discipline heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 18 november 2011 bij de raad binnengekomen verzoek van:

mevrouw

verzoekster

tot wraking van:

A.plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline

B.lid van de raad van discipline

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 2 november 2011 heeft de raad van discipline de op 16 maart 2010 bij de raad van discipline binnengekomen klacht van verzoekster behandeld. Deze zaak is bekend onder nummer 11-139U.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2011. Verzoekster heeft haar klacht in die zaak toegelicht aan de hand van pleitnotities. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De pleitnotities zijn aan het proces-verbaal gehecht.

1.3 Bij brief van 11 november 2011, bij de raad binnengekomen op 18 november 2011, heeft verzoekster haar wrakingsverzoek ter kennis van de wrakingskamer van de raad van discipline gebracht. Het wrakingsverzoek is gericht tegen de plaatsvervangend voorzitter van de raad mr. A en tegen "de andere heer". Gezien de samenstelling van de raad, kan daarmee slechts mr. B worden bedoeld, aangezien de andere leden van het vrouwelijk geslacht zijn.

1.4 In een notitie van 28 december 2011, van welke notitie verzoekster een afschrift is gestuurd, heeft de plaatsvervangend voorzitter van de gewraakte raad van discipline, mede namens mr. B, gereageerd op het wrakingsverzoek.

1.5 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 16 januari 2012 in aanwezigheid van verzoekster. De plaatsvervangend voorzitter en mr. B van de gewraakte raad zijn met bericht van verhindering niet verschenen (vgl. de notitie van 28 december 2011). Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2 HET VERZOEK OM WRAKING VAN MRS. A EN B

2.1 Verzoekster heeft in haar brief van 11 november 2011, zakelijk weergegeven aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van partijdigheid en vooringenomenheid bij de plaatsvervangend voorzitter, aangezien hij ter zitting verweerster niet alleen als eerste aan het woord liet, maar ook als laatste, waardoor verzoekster niet meer heeft kunnen reageren op de reactie van verweerster op vragen van de plaatsvervangend voorzitter naar aanleiding van onder andere de pleitnotities van verzoekster.

2.2 Voorts heeft verzoekster haar wrakingsverzoek gegrond op het fluisteren in gezelschap door de plaatsvervangend voorzitter en mr. B.

3 DE BEOORDELING VAN HET VERZOEK

3.1 Een verzoek tot wraking kan op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering worden gedaan indien feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De feiten en omstandigheden waarop een dergelijk verzoek is gebaseerd, dienen, buiten het geval waarin ter zitting een verzoek tot wraking wordt gedaan, in het verzoek schriftelijk te worden gemotiveerd.

3.2 De wrakingsgronden lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.3 De raad stelt voorop dat er geen wettelijk voorgeschreven volgorde geldt, waarin partijen in een tuchtrechtelijke procedure aan het woord dienen te komen. Wie van partijen als eerste aan het woord wordt gelaten, staat ter vrije keuze van de voorzitter van de raad en kan mede afhankelijk zijn van het processuele debat zoals dat voorafgaand aan de zitting bij de deken is gevoerd. Het enkele feit dat de plaatsvervangend voorzitter verweerster in de klachtzaak als eerste het woord heeft gegeven kwalificeert dan ook niet als feit waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat verweerster ook als laatste aan het woord is geweest, rechtvaardigt op zich zelf beschouwd evenmin de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden. Van belang is slechts dat beide partijen ter zitting voldoende in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten toe te lichten.

3.4 Vaststaat dat verzoekster nadat verweerster aan het woord was geweest haar standpunt uitgebreid aan de hand van een zorgvuldig geredigeerde pleitnota heeft toegelicht. In deze pleitnota vermeldt verzoekster dat zij "indien mogelijk" onkunde wenste toe te voegen aan de klacht. De plaatsvervangend voorzitter heeft - zo blijkt uit zijn op dit punt niet door verzoekster weersproken notitie van 28 december 2011 - verweerster in de gelegenheid gesteld te reageren op dit in de pleitnota vermelde, tot op dat moment niet eerder genoemde verwijt. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft verzoekster voorts toegelicht waaruit die onkunde bestond en daarbij - op vragen van de plaatsvervangend voorzitter - aangegeven dat de klacht over onkunde pas later is gebleken.

3.5 Uit deze gang van zaken volgt dat verzoekster voldoende gelegenheid heeft gekregen haar standpunt toe te lichten en dat van onevenredige bevoordeling van verweerster geen sprake is geweest. In dit kader hecht de wrakingskamer voorts belang aan de opmerking van de plaatsvervangend voorzitter in zijn notitie van 28 december 2011 dat hij bepaald niet de indruk had dat verzoekster aan het eind van de zitting nog iets wenste op te merken.

3.6 Een ander punt betreft de uitbreiding van de klacht. BIijkens de hiervoor in 3.4 aangehaalde formulering in de pleitnota, hield verzoekster er reeds rekening mee dat toevoeging van onkunde aan de klacht wellicht niet mogelijk was in dit stadium van klachtprocedure. Mr. B heeft, naar is vast komen te staan, de plaatsvervangend voorzitter er ter zitting op fluistertoon op geattendeerd dat de toevoeging buiten de klachtomschrijving viel. De plaatsvervangend voorzitter heeft verzoekster vervolgens voorgehouden dat de raad zich aan de klachtomschrijving diende te houden, zoals deze is onderzocht door de deken. Dat verzoekster het kennelijk niet eens is met de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter om de toevoeging als nieuw klachtonderdeel te beschouwen, wettigt nog niet de conclusie dat de plaatsvervangend voorzitter partijdig of vooringenomen is. Ditzelfde geldt voor het fluisteren. Verzoeksters verwijt ter zitting van de wrakingskamer dat het fluisteren heeft geleid tot een oneerlijke procesgang mist iedere grond. Het fluistergesprek was noodzakelijk om een procedurele kwestie aan de orde te stellen, die vervolgens ook hardop is uitgesproken door de plaatsvervangend voorzitter.

3.7 De wrakingskamer ziet tot slot niet in dat een raadsbesluit vereist is voor de vaststelling dat sprake is van uitbreiding van de klacht. Het is immers vaste jurisprudentie dat de klacht wordt begrensd door de bij de deken ingediende klacht(en) en door hetgeen door de deken in het onderzoek als bedoeld in artikel 46c Advocatenwet is onderzocht.

3.8 De wrakingskamer van de raad van discipline is van oordeel dat hetgeen verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd geen feiten of omstandigheden opleveren op grond waarvan de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht.

3.9 In hetgeen verzoekster overigens ter zitting heeft aangevoerd, heeft de wrakingskamer van de raad van discipline geen aanknopingspunten gevonden die anderszins het vermoeden zouden kunnen wettigen dat de plaatsvervangend voorzitter en/of mr. B partijdig of vooringenomen zijn. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek mitsdien afwijzen.

3.10 Nu geen enkel aanknopingspunt bestaat om de plaatsvervangend voorzitter en/of mr. B op grond van de door verzoekster opgegeven redenen thans te wraken en in het bijzonder niet de schijn van partijdigheid is gewekt, stelt de wrakingskamer van de raad vast dat hier sprake is van misbruik. In verband hiermee ziet de wrakingskamer aanleiding om artikel 47 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering toe te passen en te bepalen dat een eventueel volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen indien en voor zover dat verzoek op dezelfde feiten en omstandigheden is gegrond die in deze beslissing als ontoereikend zijn geoordeeld.

 BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

- wijst het verzoek om wraking van mrs. A en B af;

- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen indien en voor zover dat verzoek op dezelfde feiten en omstandigheden is gegrond die in deze beslissing als ontoereikend zijn geoordeeld.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 14 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan partijen:

- verzoekster

- de raad van discipline in zijn samenstelling van 2 november 2011

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Tegen de beslissing staat geen hoger beroep open.