Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2570

Zaaknummer

12-041H

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Advocaat start incasso van vorderingen op client. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 5 maart 2012

in de zaak  12-041H   

naar aanleiding van de klacht van:

De heer drs.

klager,

tegen:

De heer mr.

verweerder

en

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem van 2 februari 2012 met kenmerk 471, door de raad ontvangen op 3 februari 2012, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, en van de brief van klager aan de raad van 8 februari 2012, met bijlagen.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op voornoemde stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Mr. L (toentertijd wel, maar sinds 1-10-2010 niet meer, als advocaat werkzaam bij verweerster, het kantoor waaraan verweerder nog altijd verbonden is) heeft in 2009 rechtsbijstand verleend aan klager. Toen klager daarvoor een declaratie gedateerd 14 september 2009 van € 2.374,05 ontving, heeft deze zich op het standpunt gesteld dat hij aan Mr. L geen opdracht had gegeven voor de werkzaamheden. Klager heeft aan het verzoek en vervolgens de sommatie om de declaratie te betalen niet voldaan.

2.2 Daarop heeft het kantoor van verweerder de kwestie voorgelegd aan de kantonrechter Haarlem, die bij vonnis van 10 maart 2010 voor recht heeft verklaard dat op of omstreeks 28 juli 2009 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Ten aanzien van de vordering tot betaling van de declaratie heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard, omdat hiervoor de begrotingsprocedure op grond van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) gevolgd moet worden. Klager is in de proceskosten veroordeeld. Klager heeft geen hoger beroep ingesteld; het vonnis is inmiddels onherroepelijk. 

2.3 Bij brief van 18 maart 2010 heeft verweerder namens zijn kantoor een schikkingsvoorstel gedaan. Klager is hier niet op ingegaan.

2.4 Op 8 april 2010 heeft klager bij de Haarlemse deken een klacht tegen mr. L ingediend, onder meer inhoudende dat de declaratie te hoog was en dat klager geen opdracht voor de werkzaamheden had gegeven.

2.5 Bij brief van 29 april 2011 heeft de Haarlemse deken aan klager bericht dat de klacht naar zijn mening kennelijk ongegrond was, nu de kantonrechter had uitgemaakt dat er wel sprake was van een opdracht en dat, nu de poging van de deken tot bemiddeling met betrekking tot de hoogte van de declaratie mislukt was, een begrotingsprocedure moest volgen. Klager heeft niet verzocht om doorzending van de klacht naar de raad van discipline.

2.6 De Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem heeft de declaratie op grond van de WTBZ bij beslissing van 17 november 2011 begroot op € 2.374,05, derhalve op het oorspronkelijke bedrag.

2.7 Op of omstreeks 5 januari 2012 is het vonnis van de kantonrechter in opdracht van verweerster aan klager betekend.

2.8 Bij brief van 6 januari 2012, door de deken ontvangen op 10 januari 2012, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

3. KLACHT

De voorzitter verstaat dat de klacht van 6 januari 2012, zakelijk weergegeven, inhoudt dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerders ertoe zijn overgegaan de declaratie en de proceskostenveroordeling bij klager te incasseren, terwijl zij wisten of moesten weten dat de declaratie te hoog was en dat klager geen opdracht had gegeven voor de werkzaamheden, althans niet voor de gedeclareerde hoeveelheid werkzaamheden. Door de wijze van incassering – door middel van een kantonprocedure respectievelijk een exploot (naar de voorzitter aanneemt doelt klager op het in 2.7 bedoelde betekeningsexploot) – heeft verweerder bovendien te veel pressie op klager uitgeoefend;

b) verweerder geen contact met klager heeft opgenomen om een minnelijke regeling te treffen, terwijl ook verweerster dat niet via de deken getracht heeft; zij is volgens klager “vooral uit op grove juridische intimidatie van een particulier”.

4. BEOORDELING

4.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter als volgt. Het geschil tussen partijen is in de eerste plaats een civielrechtelijk geschil, waarover niet de tuchtrechter, maar andere instanties moeten oordelen. Slechts indien een advocaat een kennelijk onhoudbaar of kennelijk onredelijk standpunt in een dergelijk geschil zou innemen, zou er ruimte voor ingrijpen van de tuchtrechter kunnen zijn. Daarvan is in dit geval echter niet gebleken.

4.2 Dit betekent dat niet valt in te zien waarom verweerster het geschil met klager over  de vraag of een opdracht tot stand was gekomen niet aan de civiele rechter had mogen voorleggen. Die rechter is er juist voor om een eind te maken aan een dergelijk geschil als partijen er zelf niet uitkomen. Het is ook niet tuchtrechtelijk laakbaar om het vervolgens verkregen (onherroepelijk) vonnis door middel van een exploot aan de wederpartij te (doen) betekenen. De betekening is bedoeld om een schuldenaar nog een laatste kans te bieden om vrijwillig aan het vonnis (in dit geval: aan de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling) te voldoen en daarmee verdere incassokosten te voorkomen. Ook stond het verweerster vrij de declaratie te laten begroten door de Haarlemse Raad van Toezicht. Dit is de geëigende rechtsgang wanneer de omvang van de declaratie in geschil is. Voor zover klager de verwachting zou hebben dat de raad van discipline de hoogte van de declaratie (opnieuw) zou kunnen beoordelen, moet de voorzitter hem in die verwachting teleurstellen: volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. De tuchtrechter kan slechts treden in de vraag of er sprake van excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet gebleken.

4.3 De conclusie luidt, dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

4.4 Het in klachtonderdeel b) geuite verwijt, dat verweerders onvoldoende gestreefd zouden hebben naar een minnelijke regeling, vindt geen steun in de feiten. Om die reden moet ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard. Uit het klachtdossier blijkt immers dat Mr. L indertijd al enkele voorstellen heeft gedaan om het geschil op te lossen door zijn declaratie met enkele uren te matigen. Klager wenste echter slechts € 500,- te betalen en partijen zijn uiteindelijk niet tot elkaar gekomen. Ook na het vonnis van de kantonrechter is van de zijde van verweerders nog een schikkingspoging gedaan. Bij brief van 18 maart 2010 heeft verweerder immers namens zijn kantoor een schikkingsvoorstel gedaan. Klager is hier niet op ingegaan. Dat is zijn goed recht, maar hij kan dan verweerders ter zake geen verwijten maken. Mede in het licht van het voorgaande is er zeker geen sprake van dat verweerders te veel pressie op klager hebben uitgeoefend om de declaratie betaald te krijgen.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

5. BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde sive Vörding als griffier, op 5 maart 2012.   

 

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2012 per aangetekende post verzonden aan:

-   klager 

en per gewone post aan:

-   verweerders

-   de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.