Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2393

Zaaknummer

R. 3731/11.133

Inhoudsindicatie

Klagers zijn erfgenamen van mevrouw V. Over het vermogen van mevrouw V was een bewind ingesteld, waarbij stichting C als bewindvoerder was aangesteld. Verweerder heeft de belangen behartigd van een derde, die een vordering op de nalatenschap van mevrouw V pretendeerde. Algemeen gevolmachtigde van mevrouw V was mevrouw H. De cliënt van verweerder had een boedelvolmacht van mevrouw H overgelegd, waarop een niet gelegaliseerde handtekening staat en waarbij een legitimatiebewijs van mevrouw H ontbreekt. Verweerder heeft, nadat hem bekend was gemaakt dat namens mevrouw H de boedelvolmacht werd ingetrokken, aan de stichting C, onder verwijzing naar de boedelvolmacht, verzocht een aanzienlijk bedrag over te maken op de derdenrekening van verweerders kantoor. Tegelijkertijd verzocht verweerder aan mevrouw H om te bevestigen dat de boedelvolmacht niet zou zijn ingetrokken. De klacht behelst dat verweerder aan zijn cliënt een onjuiste boedelvolmacht heeft verstrekt met de instructie daarvan gebruik te maken bij twee banken; dat verweerder onder gebruikmaking van een onjuiste boedelvolmacht heeft getracht de stichting C te bewegen om een aanzienlijk bedrag op zijn derdenrekening te laten storten; en dat verweerder zich in een belangenverstrengeling heeft begeven, daar het notariaat van zijn kantoor de (ingetrokken) boedelvolmacht had opgemaakt.

Inhoudsindicatie

Eerste klachtonderdeel ongegrond. Tweede en derde klachtonderdeel gegrond. Verweerder heeft zijn brief aan de stichting C gebaseerd op niet-geverifieerde en onjuiste informatie en op een gebrekkige volmacht waarvan hij op dat moment de informatie had dat die was ingetrokken. Verweerder diende voorts rekening te houden met een mogelijk tegenstrijdig belang tussen zijn cliënt, die een beroep op de boedelvolmacht wenste te doen en mevrouw H, namens wie was meegedeeld dat de boedelvolmacht, opgemaakt door het notariaat van verweerders kantoor, werd ingetrokken. Schorsing voor de duur van één maand, met een bijzondere bepaling ten aanzien van het tijdstip van ingang daarvan.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 27 oktober 2010 heeft de advocaat van klagers, mr. R., kantoorhoudende te Den Haag, een tuchtrechtelijk bezwaar tegen verweerder aan de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden voorgelegd.

De deken heeft het bezwaar op de voet van artikel 46c Advocatenwet onderzocht en heeft zijn bevindingen bij brief van 27 oktober 2010 aan mr. Boer en verweerder meegedeeld.

Bij brief van 12 mei 2011 hebben klagers bij monde van hun gemachtigde verzocht om het verzoek van mr. R. om te zetten in een klacht en het dossier aan de Raad van Discipline over te dragen.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 1 juni 2011.

1.2 Bij brief van 1 juni 2011 hebben klagers stukken aan de Raad toegezonden.

1.3 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.4 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 november 2011. Ter zitting is klagers’ gemachtigde verschenen, vergezeld van N. N. en R. N. De gemachtigde van klager heeft een pleitnota overgelegd. Verweerder heeft de Raad bij brief van 10 oktober 2011 meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen om reden dat hij op eigen verzoek per 1 november 2011 zou worden geschrapt van het tableau.

 

FEITEN

2.1 Klagers zijn erfgenamen van mevrouw V, die is overleden te Warmond op 30 juli 2009.

2.2 Mevrouw H-V, oud-notaris, was door mevrouw V bij leven gevolmachtigd om voor mevrouw V vermogensrechtelijke handelingen te verrichten.

2.3 Bij beschikking van 13 mei 2003 heeft de kantonrechter, op verzoek van mevrouw H-V en de heer B, een bewind ingesteld over de goederen van mevrouw V. Als bewindvoerder werd aangesteld de stichting C.

2.4 Bij beschikking van 16 mei 2003 is de heer B door de kantonrechter aangesteld als mentor ten behoeve van mevrouw V.

2.5 Op 22 augustus 2008 heeft mevrouw H-V een brief ondertekend waarin zij instemde met toekenning van een kostenvergoeding aan de heer B ten bedrage van € 609.081,46, te betalen uit de nalatenschap van mevrouw V na haar overlijden.

2.6 In 2009 heeft mevrouw H-V aan een medewerker van haar voormalige kantoor een volmacht gegeven om haar zaken te regelen.

2.7 Op 3 augustus 2009, enkele dagen na het overlijden van mevrouw V, is een boedelvolmacht door mevrouw H-V ondertekend, waarin de heer B en zijn echtgenote mevrouw L gevolmachtigd werden om mevrouw H-V te vertegenwoordigen terzake de nalatenschap van mevrouw V. In het slot van de boedelvolmacht is vermeld dat deze diende te worden voorzien van een legalisatieverklaring en een kopie van een geldig legitimatiebewijs.

De handtekening van mevrouw H-V op dit stuk is niet gelegaliseerd.

De volmacht is opgemaakt op kantoorpapier van de notarissen verbonden aan het kantoor van verweerder, X advocaten en notarissen.

2.8 Bij brief van 10 augustus 2009 van de onder 2.6 aangeduide gevolmachtigde aan X advocaten en notarissen is laatstgenoemde boedelvolmacht ingetrokken.

2.9 Vanaf 10 augustus 2009 is verweerder opgetreden als advocaat van de heer B en diens echtgenote inzake de nalatenschap van mevrouw V. Verweerder had voordien de belangen van de heer B behartigd in andere aangelegenheden.

2.10 Bij brief van 11 augustus 2009 heeft verweerder, onder verwijzing naar de boedelvolmacht van 3 augustus 2009, aan de stichting C verzocht om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind, om aan verweerder alle gegevens ter beschikking te stellen welke de stichting C ten behoeve van mevrouw V onder zich had en om een bedrag van meer dan € 547.000,--, welk bedrag de stichting C volgens verweerder onder zich had, over te maken op de rekening van de Stichting Derdengelden van het kantoor van verweerder.

2.11 Bij brief van eveneens 11 augustus 2009 heeft verweerder aan mevrouw H-V meegedeeld de belangen van de heer en mevrouw B te behartigen. In die brief maakte verweerder melding van het feit dat een collega van hem bericht had ontvangen dat de volmacht aan de heer en mevrouw B door mevrouw H-V was ingetrokken. Verweerder verzocht mevrouw H-V te bevestigen dat zij de volmacht aan de heer en mevrouw B in stand wilde houden, zodat de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw V zou kunnen worden voortgezet.

2.12 De stichting C heeft geweigerd het door verweerder verzochte bedrag over te maken op de derdenrekening van zijn kantoor.

2.13 Uit een op 9 maart 2010 opgemaakte verklaring van erfrecht blijkt wie de erfgenamen zijn in de nalatenschap van mevrouw V. Mevrouw H-V is één van de erfgenamen.

2.14 Bij brief van 5 oktober 2010 heeft verweerder aan klagers’ gemachtigde, onder verwijzing naar de onder 2.5 genoemde brief van 22 augustus 2008, namens de heer en mevrouw B verzocht het bedrag van € 609.081,46 te voldoen op de rekening van de Stichting Derdengelden van het kantoor van verweerder.

 

KLACHT

3.1 De klacht behelst de volgende verwijten:

a. verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door aan zijn cliënt B een onjuiste boedelvolmacht te verstrekken en door zijn cliënt vervolgens te instrueren hiervan gebruik te maken bij twee banken;

b. verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door op 11 augustus 2009 onder gebruikmaking van een onjuiste boedelvolmacht de stichting C te bewegen om € 547.000,-- op zijn derdenrekening te laten storten;

c. verweerder heeft zich begeven in belangenverstrengeling nu hij tegen klager optreed, terwijl het notariaat van verweerders kantoor eerder voor klager, althans de erfgenamen van mevrouw H-V, werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot dezelfde nalatenschap.

 

VERWEER

4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Gezien de samenhang tussen de klachtonderdelen zal de Raad deze gezamenlijk behandelen.

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

5.3 Uit het dossier blijkt het volgende.

5.4 Verweerder had, voordat hij de belangen van de heer B ging behartigen inzake de nalatenschap van mevrouw V, de belangen van de heer B in een of meer andere zaken behartigd.

5.5 De heer B heeft zich op 10 augustus 2009 tot verweerder gewend in verband met de nalatenschap van mevrouw V.

In zijn brief van 11 augustus 2009 aan de stichting C heeft verweerder een beroep gedaan op de op 3 augustus 2009 door mevrouw H-V ondertekende boedelvolmacht, die was gesteld op het papier van het notariaat, verbonden aan het kantoor van verweerder en verzocht om een bedrag van ruim € 547.000,-- over te maken op de derdenrekening van zijn kantoor. In die brief stelde verweerder dat mevrouw H-V enig erfgenaam van mevrouw V was.

5.6 Vaststaat echter dat de handtekening op die boedelvolmacht niet was gelegaliseerd en dat evenmin een legitimatiebewijs was bijgevoegd, een en ander in strijd met de daartoe strekkende vermelding op de boedelvolmacht zelf. Bovendien was kort daarvoor door het voormalige kantoor van mevrouw H-V bericht gestuurd dat de betreffende boedelvolmacht was ingetrokken. Dat verweerder daarvan op de hoogte was blijkt uit het feit dat hij mevrouw H-V in een brief van eveneens 11 augustus 2009 verzocht hem te bevestigen dat zij de volmacht aan de heer en mevrouw B in stand wilde houden. Verweerder voegde bij zijn brief een verklaring en een gefrankeerde enveloppe. De verklaring behelsde dat mevrouw H-V zou verklaren dat de intrekking van de volmacht op een vergissing berustte en dat mevrouw H-V niet met de intrekking akkoord ging.

5.7 Naar het oordeel van de Raad heeft verweerder verwijtbaar onjuist gehandeld door op 11 augustus 2009 aan de stichting C te verzoeken het bedrag van meer dan € 547.000,-- op zijn derdenrekening over te maken. Verweerder beschikte op dat moment niet over een verklaring van erfrecht, zodat hij geen grondslag had voor de stelling dat mevrouw H-V enig erfgenaam van mevrouw V was. Verweerder beschikte voorts slechts over een boedelvolmacht waarvan hij bericht had ontvangen dat die was ingetrokken en waarop bovendien de legalisatie van de geplaatste handtekening ontbrak. Ook ontbrak een kopie van het legitimatiebewijs.

Aldus heeft verweerder zijn brief aan de stichting C gebaseerd op niet geverifieerde en onjuiste informatie en op een gebrekkige volmacht waarvan hij op dat moment de informatie had dat die was ingetrokken.

Door aldus te handelen is verweerder verwijtbaar onzorgvuldig omgegaan met de gerechtvaardigde belangen van de erfgenamen van mevrouw V. De door stichting C beheerde gelden komen immers de erfgenamen toe. Verweerder heeft aangevoerd dat hij reden had te vermoeden dat de intrekking  van de boedelvolmacht frauduleus was en dat hij het bedrag van € 547.000,-- zeker wilde stellen. Verweerder heeft dat verweer niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Verweerder had in dat geval immers kunnen volstaan met een uitdrukkelijk verzoek aan de stichting C om de beheerde gelden, waarvoor de stichting verantwoordelijk was, voorlopig te bevriezen.

Klachtonderdeel b is gegrond, daar verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.8 Verweerder heeft weersproken dat hij betrokken is geweest bij de totstandkoming dan wel afgifte van de boedelvolmacht van 3 augustus 2009. Voorts heeft verweerder weersproken dat hij zijn cliënt B heeft geïnstrueerd daarvan gebruik te maken bij twee banken.

5.9 Tegenover die betwisting van verweerder is niet aannemelijk geworden dat verweerder zelf de hand heeft gehad in het opmaken en aan de heer B verstrekken van de conceptboedelvolmacht en evenmin dat verweerder zijn cliënt heeft geïnstrueerd van de getekende boedelvolmacht bij derden gebruik te maken.

Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

5.10 Op grond van Richtlijn 3 behorend bij de Samenwerkingsverordening 1993 geldt dat de advocaat die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met de beoefenaar van een ander vrij beroep, zich niet met de behartiging van de belangen van een partij mag belasten indien die tegenstrijdig zijn met de belangen van een partij welke door die andere beroepsbeoefenaar is of wordt bijgestaan of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is.

5.11 Bij aanvang van de bijstand aan de heer B in de onderhavige kwestie was het verweerder duidelijk dat hij van de heer B een boedelvolmacht overhandigd kreeg die volgens mededeling van een notaris (verbonden aan een ander notariskantoor dan het notariskantoor dat aan verweerders kantoor is verbonden), door de gevolmachtigde van mevrouw H-V was ingetrokken. Die (ingetrokken) boedelvolmacht was als conceptboedelvolmacht vervaardigd door een aan verweerders kantoor verbonden notaris. Verweerder diende onder deze omstandigheden rekening te houden met een mogelijk tegenstrijdig belang tussen zijn cliënt B, die een beroep op de boedelvolmacht wenste te doen, en mevrouw H-V, namens wie was meegedeeld dat de volmacht werd ingetrokken.

Het voorgaande brengt mee dat verweerder zich ten onrechte met de behartiging van de belangen van de heer B heeft belast, daar er sprake was van een tegenstrijdig belang, althans van aannemelijkheid dat zich een tegenstrijdig belang zou voordoen.

Door onder de vermelde omstandigheden de belangenbehartiging aan te vangen heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Klachtonderdeel c is gegrond.

 

 

MAATREGEL

6. De Raad is van oordeel dat verweerder zich aan ernstige overtredingen heeft schuldig gemaakt. Door zijn onjuiste handelen konden gerechtvaardigde en grote belangen van derden worden geschaad. Door zijn handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening ernstig geschaad.

De Raad acht gelet op het voorgaande de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

7.  De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klachtonderdelen b en c gegrond;

 legt als maatregel op schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand, met bepaling dat de schorsing ingaat op het tijdstip waarop verweerder eventueel weer als advocaat op het tableau ingeschreven zal zijn;

 verklaart klachtonderdeel a ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2012.

 

griffier          voorzitter

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.