Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2722

Zaaknummer

11-320A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van rechtsbijstand in een strafzaak ongegrond. De strategie is met klager besproken. Daarmee is ingestemd. Een ander dossier voor de zitting lezen getuigt niet zonder meer van slechte voorbereiding. Als een getuige uitvoerig door rechter is gehoord, getuigt het niet zonder meer van slechte belangenbehartiging als advocaat maar een of twee vragen stelt. Klacht met betrekking tot honorariumafspraak ongegrond omdat de gestelde afspraak niet is komen vast te staan.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 23 mei 2012

in de zaak 11-320A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

Advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 november 2011 met kenmerk 1011-885, door de raad ontvangen op 18 november 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brief van de deken aan de raad; en

- de stukken genummerd 1 tot en met 13 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager werd medio 2008 verdacht van verduistering in dienstbetrekking. In de daarop volgende strafzaak is klager in eerste instantie bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. In het hoger beroep heeft verweerder de belangen van klager behartigd.

2.2 Bij het aannemen van de zaak is klager door de kantoorgenoot van verweerder bij brief van 28 januari 2008 als volgt bericht:

“In bovengenoemde zaak heeft u mij verzocht de verdediging in uw strafzaak te voeren. Naar aanleiding daarvan bericht ik u als volgt.

Tenzij door ons schriftelijk anders overeen zal worden gekomen, zal ik u – indien mogelijk – op basis van gefinancierde rechtsbijstand bijstaan. Mijn secretaresse zal namens u een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand indienen en daartoe wellicht nog contact met u opnemen. Indien de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand mocht worden afgewezen, zal ik u mijn werkzaamheden in rekening brengen: in beginsel zult u mij dan € 750 (excl. 19% BTW) verschuldigd zijn. Deze kosten zullen echter hoger kunnen uitvallen indien getuigen zullen moeten worden gehoord of de zaak anderszins meer dan de gebruikelijke werkzaamheden (bestudering & bespreking dossier, advisering & rechtsbijstandsverlening op één zitting) zal omvatten. Mocht voorafgaand aan de zitting d.d. 8 februari 2008 nog niet op de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand zijn beslist, dan verzoek ik u mij uiterlijk 2 dagen voorafgaand aan de zitting een borg/voorschot ad € 595,-- te voldoen. In geval van toewijzing van de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand zal dit bedrag – onder aftrek van de eventueel verschuldigde eigen bijdrage – aan u worden gerestitueerd; bij afwijzing van die aanvraag geldt de betaalde borg als voorschot op het door u aan mij verschuldigde honorarium.”

2.3 Uiteindelijk is voor de strafzaak in eerste aanleg een toevoeging verleend. In 2009 is voor het hoger beroep een toevoeging aangevraagd. Nadat deze aanvraag was afgewezen, heeft klager op 16 september 2009 een verzoek tot peiljaarverlegging bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend. Dit verzoek is bij beslissing van 14 december 2009, geadresseerd aan klager zelf, afgewezen.

2.4 Bij brief van 7 augustus 2009 heeft verweerder voor het hoger beroep aan klager een voorschotdeclaratie gestuurd van € 732,-, inclusief BTW.

2.5 Bij arrest van 9 november 2009 heeft het Hof, kort gezegd, klager wegens verduistering veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur. De daarvoor dragende rechtsoverweging luidt:

“De verdachte is als uitzendkracht werkzaam geweest bij het in de tenlastelegging genoemde tankstation. Aan het einde van een dienst bij het tankstation telt de medewerker zelf zijn kassa en wordt de opbrengst in een zogeheten sealbag in een kluis gestort.

Ter terechtzitting in hoger beroep zijn videobeelden bekeken die op 24 augustus 2006 zijn gemaakt door de bewakingscamera in de kantoorruimte waar het geld wordt geteld en ook de kluis staat. Op deze beelden is volgens de verdachte te zien hoe hij zijn dagopbrengst in de daartoe bestemde lade deponeert.

De verdachte heeft tijdens het bekijken van de beelden toelichting gegeven op en vragen beantwoord over de handelingen die hij verrichtte.

Vervolgens zijn de beelden nogmaals afgespeeld in aanwezigheid van de als getuige ter terechtzitting verschenen manager van het tankstation, [B]. De getuige heeft ook uitleg gegeven omtrent hetgeen is te zien op de beelden. Het hof heeft vastgesteld dat tussen de uitleg van de getuige [B] en die van de verdachte grote verschillen bestaan.

Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de lade, waarin het geld dient te worden gedeponeerd boven de armleuning van de stoel en onder het op de kluis geplakte papiertje zich bevindt. De verdachte heeft echter ook verklaard dat onder de armleuning van de stoel door de afstortlade geopend kan worden. [B] heeft evenwel verklaard dat de lade zich naast genoemd papier en ter hoogte van de armleuning bevindt. De afstortlade, die zelf in uitgeschoven situatie een lengte van ongeveer tien tot twintig centimeter heeft, kan alleen naar buiten geschoven worden door de stoel te verplaatsen. Over de stoel heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2009 verklaard dat deze in hoogte verstelbaar is, zodat hij, zonder de stoel te verplaatsen, toegang had tot de afstortlade. De getuige [B] heeft desgevraagd verklaard dat de stoel niet in hoogte verstelbaar is.

Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij om 15:12:30 ziet dat hij met de sealbag in zijn linkerhand zich richting de kluis begeeft om die daarin te deponeren. De getuige [B] heeft verklaard dat de verdachte op dat moment niet een sealbag, maar een mandje met zogeheten afroomcilinders in zijn hand heeft.

De verklaring van verdachte is gelet op het voorgaande geenszins aannemelijk geworden.

Op grond van de camerabeelden zoals door het hof zijn waargenomen, de uitleg die daaraan gegeven is door de getuige [B], de verdwenen sealbag en het feit dat de kluis alleen te openen is met een sleutel die in het bezit is van de getuige [B], of haar plaatsvervanger bij haar afwezigheid, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.”

2.6 Na de afwijzing voor het verzoek tot peiljaarverlegging heeft verweerder een brief, gedateerd 22 januari 2010, aan klager verstuurd, waarbij in de adressering een foutief huisnummer is gebruikt. In deze brief heeft verweerder geschreven dat hij voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 1.500,- inclusief BTW in rekening zal brengen en dat – na verrekening met het voorschot – voor klager te betalen resteert een bedrag van € 768,- inclusief BTW. Hierna zijn ook enkele betalingsherinneringen aan klager gestuurd, allemaal met dezelfde fout in de adressering. Klager heeft hierop niet gereageerd.

2.7 Bij e-mail van 26 januari 2011 heeft de secretaresse van verweerder aan klager bericht:

“Zoals telefonisch besproken op 25 januari jl., doe ik u bijgaand een afschrift toekomen van de brief van mr. [verweerder] d.d. 22 januari 2010 alsmede van de afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot het verzoek tot peiljaarverlegging.

Er staat thans nog een bedrag ad EUR 768,- open. Gezien uw huidige (financiële) situatie en het door ons gebruikte foutieve adres (waardoor u ook de betalingsherinneringen niet heeft ontvangen), zijn wij de volgende betalingsregeling overeengekomen. U betaalt het thans openstaande bedrag van EUR 768,- in 12 maandelijkse termijnen van EUR 64,-; het openstaande bedrag dient derhalve uiterlijk op 31 december 2011 in zijn geheel voldaan te zijn. Het rekeningnummer van [verweerder] is [rekeningnummer]”

2.8 Op 28 januari 2011 en 25 maart 2011 heeft klager een bedrag van € 130,- aan verweerder betaald (twee keer € 65,-).

2.9 Bij brief met bijlagen van 7 juni 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) het hoger beroep van de strafzaak tegen klager niet goed heeft voorbereid en ter zitting op onvoldoende wijze de belangen van klager heeft verdedigd;

b) klager niet goed heeft geïnformeerd over de kosten van de zaak als de aanvraag voor een toevoeging voor het hoger beroep zou worden afgewezen.

3.2 Klager heeft ter toelichting op onderdeel a gesteld dat verweerder slechts twee vragen heeft gesteld aan getuige B (de manager van het tankstation), die door het hof was opgeroepen. Hij had graag gewild dat verweerder aan het hof had gepresenteerd dat B zelf het geld had verduisterd.

3.3 Klager heeft ter toelichting op onderdeel b gesteld dat de kantoorgenote van verweerder hem had toegezegd dat voor het hoger beroep niet meer in rekening zou worden gebracht dan het als voorschot betaalde bedrag van € 732,- inclusief BTW. Hetgeen daarboven in rekening is gebracht is volgens klager dus niet redelijk.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert tegen de klachten verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de eigen advocaat. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – heeft verweerder bij de behandeling van de zaak de leiding en dient hij vanuit haar eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak de belangen van klager het best zijn gediend. Wel moet verweerder duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.2 Ter zitting heeft verweerder aangevoerd, en klager heeft dat bevestigd, dat verweerder de strategie met klager heeft besproken en dat klager daarmee instemde. Verweerder heeft met name tevoren met klager besproken dat hij een strategie waarbij de manager van het tankstation als verdachte van de verduistering naar voren zou worden geschoven, geen goede strategie vond, omdat die strategie niet goed met het dossier te verenigen was. Klager heeft niets naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat die zienswijze kennelijk onjuist was. Het klachtonderdeel faalt in zoverre derhalve. Voorts is niet komen vast te staan dat verweerder de zaak anderszins niet voldoende heeft voorbereid. Dat verweerder voor de zitting stukken uit een andere strafzaak heeft gelezen, maakt dat niet anders. Dit betekent dat verweerder met betrekking tot de voorbereiding van de zaak geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de raad voor het verwijt dat verweerder tijdens de zitting de belangen van klager niet voldoende heeft verdedigd. Klager heeft immers bevestigd dat de door het hof opgeroepen getuige uitvoerig door het hof is ondervraagd en dat klager zelf, hoewel daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, geen aanvullende vragen had. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat na ondervraging door het hof – en in aanmerking genomen de tevoren in overleg met klager gekozen strategie – nog maximaal twee of drie zinnige vragen mogelijk waren zonder in herhaling te vallen. Die vragen heeft verweerder gesteld. De raad heeft bovendien kunnen vaststellen – zie feiten onder 2.5 – dat het hof tot een weloverwogen oordeel is gekomen, zodat er geen aanknopingspunten zijn voor het verwijt van klager dat verweerder zijn belangen onvoldoende heeft verdedigd. Klachtonderdeel a) zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 De stelling van klager dat verweerder hem in de waan heeft gebracht, althans in de waan heeft gelaten dat het hoger beroep maximaal € 732,- inclusief BTW zou kosten, is niet komen vast te staan. Niet alleen is die stelling door verweerder betwist, uit het dossier komen enkele feiten naar voren die die stelling onaannemelijk maken. Vast staat immers dat de kantoorgenoot van verweerder in haar (onder 2.2 weergegeven) brief van 28 januari 2008 aan verweerder heeft geschreven dat de kosten van de procedure in eerste instantie in beginsel € 750,- zullen zijn, maar hoger kunnen uitvallen als er getuigen moeten worden gehoord en tevens is vastgelegd dat bij afwijzing van de toevoeging het voorschot wordt verrekend met het honorarium. Nu klager deze brief zelf heeft overgelegd, gaat de raad voorbij aan zijn stelling dat hij die brief niet ontvangen zou hebben. Verder heeft klager niet betwist dat hij de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand tot afwijzing van het verzoek tot peiljaarverlegging (die correct was geadresseerd) heeft ontvangen. Hij heeft daaruit moeten begrijpen dat hij definitief geen toevoeging voor het hoger beroep zou krijgen, maar hij heeft naar aanleiding daarvan geen contact met verweerder opgenomen. Tot slot heeft klager, toen hij in ieder geval begin 2011 werd geconfronteerd met een openstaande nota van € 768,- (1.500 – 732) niet verbaasd gereageerd, maar zonder aarzeling ingestemd met een afbetalingsregeling voor dit bedrag. Hij heeft vervolgens de eerste twee maandelijkse termijnen van die afbetalingsregeling ook daadwerkelijk voldaan. Dit alles maakt dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder klager in de waan zou hebben gebracht of gelaten dat hij hoe dan ook niet meer dan € 732,- voor het hoger beroep zou hoeven te betalen. Dit betekent dat klachtonderdeel b) ongegrond zal worden verklaard.

5.4 Het vorengaande leidt tot de volgende beslissing.

 BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

- de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, M.J. Westhoff, R. Lonterman en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2012.

griffier   voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl