Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2899
Zaaknummer
12-14
Inhoudsindicatie
KLACHT TUSSEN ADVOCATEN. VERWEERDER HEEFT ZICH IN EEN STRAFZAAK VOORGEDAAN ALS ADVOCAAT VAN EEN CLIENT VAN KLAAGSTER TERWIJL HIJ DAT NIET WAS EN HEEFT KLAAGSTER VOOR EEN VOLDONGEN FEIT GESTELD DOOR IN PLAATS VAN KLAAGSTER EN ZONDER TOESTEMMING VAN KLAAGSTER DE VOORGELEIDING BIJ DE RECHTER-COMMISSARIS BIJ TE WONEN. KLACHT ONGEGROND BIJ GEBREK AAN FEITELIJKE GRONDSLAG.
Uitspraak
12-14
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d. 24 januari 2012 heeft m. J. van der Hel, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
mr. X,
advocaat te A,
klaagster
tegen:
mr. Y
advocaat te B,
verweerder
1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 2 april 2012 waar klaagster en verweerder zijn verschenen.
Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en de mrs. J.R.O. Dantuma, H. Dulack, C.J. Lunenberg-Demenint en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.
2. De klacht luidt als volgt.
Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich voor te doen als advocaat van de heer L, terwijl hij dat niet was. Verweerder heeft de heer L voor een voldongen feit gesteld door gewoon in de plaats van klaagster en zonder toestemming van klaagster de voorgeleiding bij de rechter-commissaris bij te wonen.
3. De raad gaat uit van de volgende gegevens.
3.1 De heer L is op 26 juli 2010 aangehouden en in verzekering gesteld. De heer L heeft toen mr. Y als voorkeursadvocaat opgegeven. De piketcentrale heeft contact gezocht met het kantoor van mr. Y, maar geen contact gekregen. Mr. X was op 26 juli 2010 de dienstdoende piketadvocaat. De piketcentrale heeft mr. X die dag gebeld en zij is naar het politiebureau gekomen om de heer L van juridische bijstand te voorzien. Op 27 juli 2010 heeft mr. Y mr. X gebeld. Partijen verschillen van mening over de vraag wat in dat telefoongesprek is gezegd over de verdere bijstand aan de heer L. Op 29 juli 2010 heeft de griffier van de rechter-commissaris strafzaken gebeld met het kantoor van mr. Y met de mededeling dat de vordering tot inbewaringstelling van de heer L vanaf 11:30 uur zou worden behandeld. Mr. Y heeft de heer L vervolgens die dag bijgestaan bij die behandeling.
3.2 Verweerster heeft die zelfde dag een fax gestuurd aan de deken met de volgende tekst:
“Hierdoor dien ik een klacht in tegen mr. Y die zonder mijn toestemming mijn cliënt (de heer L) bij heeft gestaan in de voorgeleiding voor de R.C. hedenmorgen.
Ik heb betrokken cliënt in het kader van strafpiket bezocht. Dit kan ondanks dat mr. Y als zijn voorkeursadvocaat staat vermeld. Indien hij namelijk niet kan wordt de melding aan de piketadvocaat doorgegeven. Cliënt heeft mij bij mijn bezoek op het politiebureau uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij mij als zijn advocaat wil hebben en afziet om met het aanvankelijk door hem opgegeven voorkeursadvocaat door te gaan. Kort na mijn bezoek ben ik gebeld door mr. Y en heb hem dit ook kenbaar gemaakt in dat gesprek. Hij heeft daarbij aangegeven dat te zullen respecteren. Tot mijn verbazing heeft hij echter zonder mij daarover te bellen cliënt bijgestaan bij de voorgeleiding. De rechtbank heeft mr. Y het tijdstip van voorgeleiding doorgegeven en deze bleek de rechtbank te hebben voorgespiegeld dat hij een en ander met mij zou hebben kort gesloten. Dat is echter niet het geval. Het optreden van mr. Y is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hij heeft regel 29 overtreden. Hij heeft zich voorgedaan als de advocaat van de heer L terwijl hij dat niet is. (…) Ik meen dat een bemiddeling geen zin heeft omdat mr. Y doelbewust mij er tussenuit probeert te werken.”
3.3 Bij de stukken bevindt zich een brief van de griffier rechter-commissaris van 23 augustus 2010, waarin hij verklaart dat verweerder noch tijdens een met hem gevoerd telefoongesprek van 29 juli 2010 noch tijdens de behandeling van de inbewaringstelling de rechter-commissaris of de griffier heeft voorgespiegeld dat hij de inbewaringstelling zou doen in plaats van klaagster en dat hij dat met haar zou hebben kort gesloten. Voorts verklaart de griffier dat ook de heer L de positie van klaagster niet ter sprake heeft gebracht.
3.4 Bij de stukken bevindt zich een verklaring van de heer L van 15 februari 2011 waarin hij onder meer verklaart dat hij beslist geen bijstand van klaagster tijdens de behandeling van de vordering tot inbewaringstelling wenste en dat hij wilde dat verweerder de zaak verder zou behandelen.
4. Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.
Verweerder is van mening niet klachtwaardig te hebben gehandeld. Verweerder ging er van uit dat hij de zaak verder zou behandelen en ook de voorgeleiding zou doen. De heer L was immers cliënt van zijn kantoor en klaagster had in de telefoongesprek aangegeven geen zaak van verweerder “te willen afpikken”. Uit de overgelegde verklaring blijkt dat de heer L door verweerder wenste te worden bijgestaan. Verweerder ontkent de rechtbank iets te hebben voorgespiegeld wat niet juist was.
5. De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Tussen partijen staat vast, dat de heer L verweerder als voorkeursadvocaat had opgegeven, dat verweerder niet bereikbaar was en dat de heer L het niet nodig vond dat verweerder hem – nadat hij door klaagster was bezocht – ook nog eens op het politiebureau zou bezoeken. Voor het overige staan de lezingen van partijen voor wat betreft de feiten lijnrecht tegenover elkaar. Met name verschillen de partijen over de inhoud van het tussen hen gevoerde telefoongesprek op de dag waarop klaagster de heer L op het politiebureau heeft bezocht. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat hij voor de heer L zou blijven optreden en had geen reden om dat niet te doen toen aan hem de datum van de voorgeleiding werd doorgegeven. De lezing van klaagster dat zij de zaak zou gaan behandelen en bijstand zou verlenen bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris is door klaagster niet aannemelijk gemaakt,. Deze lezing wordt bovendien weersproken door de verklaring van heer L waarin hij stelt dat het zijn bedoeling was dat de zaak door verweerder zou worden behandeld. De klacht mist dus feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klacht van klaagster tegen verweerder is ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2012.
Griffier Voorzitter