Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3904

Zaaknummer

R. 3933/12.67

Inhoudsindicatie

Klager beklaagt zich, kort gezegd, over het feit dat de advocaat van de wederpartij, wetende dat er een gebrek kleefde aan de grosse waaraan de executoriale titel in de betreffende procedure werd ontleend, toch doorgegaan is met de reeds gestarte executoriale incasso- en/of beslagmaatregelen.

Inhoudsindicatie

Niet aannemelijk is geworden dat de advocaat tegen beter weten in de executiemaatregelen heeft doorgezet, terwijl in de gegeven omstandigheden de advocaat geen nader onderzoek hoefde te doen naar de authenticiteit van de executoriale titel. De raad heeft daarbij van belang geacht dat niet aannemelijk is geworden dat verweerster betrokken is geweest bij de zaak op het moment dat haar cliënte het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen inschakelde en de advocaat haar cliënte niet ter zake heeft geadviseerd.

Inhoudsindicatie

De klacht is ongegrond.

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 maart 2012, door de raad ontvangen op 7 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 augustus 2012 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Verweerster behartigt de belangen van de voormalige echtgenote van klager in de echtscheidingsprocedure en aanverwante procedures.

2.2    Op 6 juni 2007 hebben klager en diens voormalige echtgenote een echtscheidingsconvenant ondertekend, alsmede een aparte overeenkomst aangaande de door klager aan diens voormalige echtgenote te betalen partneralimentatie, het zogenaamde “aanhangsel”.

2.3    Bij beschikking van 17 september 2007 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen klager en diens echtgenote en de inhoud van het convenant opgenomen in de beschikking.

2.4    Bij brief van 8 maart 2010 heeft klager zijn voormalige echtgenote verzocht om conform hetgeen overeengekomen is in het “aanhangsel” haar inkomensgegevens aan klager te verstrekken.

2.5    Bij e-mail van 8 maart 2010 heeft de voormalige echtgenote van klager verweerster onder meer geschreven:    

“(…)

Ik heb ondertussen contact gehad met de Rechtbank over het document en een brief gestuurd met het verzoek of ze dit willen stempelen.

(…)”

2.6    Op 12 maart 2010 heeft de voormalige echtgenote van klager het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen verzocht om de inning van achterstallige kinder- en partneralimentatie van haar over te nemen.

2.7    Bij brief van 30 mei 2010 heeft klager diens voormalige echtgenote onder meer geschreven:   

“(…)

U heeft het LBIO een kopie van de onderlinge overeenkomst partneralimentatie overlegd die valselijk is gewaarmerkt door de rechtbank. U wekt daarmee geheel ten onrechte de indruk dat de onderlinge overeenkomst partneralimentatie onderdeel uit zou maken van een gerechtelijk vonnis. U heeft dit document vervalst. [Advocatenkantoor X.] te Rotterdam hebben mij zowel mondeling als schriftelijk bevestigd dat dit document nooit door hen bij de rechtbank is ingediend als onderdeel van de echtscheidingsconvenant.

(…)”.

2.8    Bij brief van 22 juni 2010 heeft de advocaat van klager het LBIO onder meer geschreven:

“(…)

Kortom er is geen door de rechtbank op die datum (17 september 2007) gewaarmerkte afspraak ter zake de partneralimentatie. De waarmerk welk thans staat vermeld op de overeenkomst voornoemd is van een veel latere datum (11 maart 2010) en ontbeert derhalve de rechtelijke bekrachtiging zoals die wel is toegepast op het aan de beschikking gehechte convenant zonder afspraak omtrent betaling en hoogte van de partneralimentatie.

(…)”.

2.9    Bij e-mailbericht van 31 juli 2010 heeft de cliënte van verweerster laatstgenoemde verzocht haar dossier bij het LBIO op te vragen en de achterstallige alimentatie te innen via de deurwaarder aangezien het haar te lang gaat duren bij het LBIO.

2.10    Bij brief van 2 augustus 2010 heeft verweerster het dossier van haar cliënte bij het LBIO opgevraagd.

2.11    Bij brief van 5 augustus 2010 informeert het LBIO klager dat men het dossier op verzoek van diens voormalige echtgenote heeft afgesloten.

2.12    Bij brief van 25 augustus 2010 heeft de advocaat van klager de voormalige echtgenote van klager onder meer geschreven:   

“(…)

Cliënt bestrijdt dat het LBIO in deze een rol te vervullen heeft. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat er tussen partijen geen, door de rechter aan de echtscheidingsbeschikking gehechte en bekrachtigde afspraak is gemaakt over partneralimentatie.   

(…)”.

Een kopie van deze brief is naar verweerster gestuurd.

2.13    Bij brief van 27 augustus 2010 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:   

“(…)

Uw veronderstelling dat het LBIO kennelijk ook het standpunt van uw cliënt deelt en het dossier heeft gesloten, is onjuist.   

(…)

Inmiddels heeft een deurwaarder de incasso-activiteiten overgenomen.

(…)”.

2.14    Bij brief van 30 augustus 2010 heeft verweerster de deurwaarder opdracht gegeven executiemaatregelen te nemen onder toezending van onder meer een afschrift van de beschikking met daarachter het echtscheidingsconvenant, alsmede een afschrift van de onderlinge overeenkomst, het aanhangsel, waarop een stempel van de rechtbank staat alsmede de vermelding “gewaarmerkt door de griffier d.d. 11 MRT 2010”.

2.15    Bij faxbrief van 1 september 2010 heeft de advocaat van klager verweerster onder meer meegedeeld dat hij er vanuit gaat dat rechtsmaatregelen jegens klager achterwege gelaten worden.

2.16    Bij brief van 2 september 2010 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven dat de deurwaarder al is ingeschakeld en haar cliënte zich beroept op de overeenkomst van 6 juni 2007.

2.17    Bij brief van 8 september 2010 heeft de door verweerster ingeschakelde deurwaarder verweerster onder meer geschreven:   

“(…)

In bovengenoemde zaak zenden wij u bijgaand de twee faxberichten die wij op 7 september 2010 van de advocaat van de wederpartij hebben ontvangen.

(…)

Voorts wijzen wij u op het faxbericht van de advocaat van de wedepartij aan de Rechtbank d.d. 25 augustus 2010. Wellicht is het wijsheid om de reactie hierop even af te wachten.   

(…)”.

2.18    Op 22 of 23 september 2010 heeft de advocaat van klager een aanvraag kort geding ingediend bij de rechtbank ten einde te komen tot het staken van de door verweerster ingezette executiemaatregelen.

2.19    Bij e-mailbericht van 12 oktober 2010 heeft de advocaat van klager verweerster een brief van de rechtbank van 8 oktober 2010 toegestuurd waarin onder meer is vermeld:   

“(…)

Op uw verzoek na te gaan of de door u toegestuurde fax(kopie verzoekschrift en bijlagen) overeenstemt met de stukken die bij ons in het dossier aanwezig zijn, kan ik u op dit moment geen uitsluitsel geven. Nader onderzoek is nodig om te kunnen vaststellen of de stempels en de paraaf van de griffier overeenkomen.

(…)”.

2.20    Bij faxbericht van 12 oktober 2010 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:   

“In bovengenoemde zaak bevestig ik in aansluiting op ons telefoongesprek van heden dat cliënte haar executiemaatregelen staakt in afwachting van een uitspraak(…)”.

2.21    Bij brief met bijlagen van 19 juni 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij     

a.    als advocaat is opgetreden in een adviserende en/of actieve rol bij het instellen van executoriale incasso- en/of beslagmaatregelen wetende dat de grosse waaraan de noodzakelijke executoriale titel werd ontleend mogelijk vervalst was dan wel niet in overeenstemming was met de authentieke strekking;   

b.    executoriale incasso- en/of beslagmaatregelen heeft voortgezet op het moment dat zij bekend was met onderbouwde informatie, die aangaf dat de grosse waaraan de executoriale titel in de procedure werd ontleend, mogelijk vervalst was of niet in overeenstemming met de authentieke strekking;

c.    achterwege heeft gelaten een nauwgezet onderzoek naar de originaliteit  en authenticiteit van de grosse, waaraan de executoriale titel werd ontleend, te doen op het moment dat bekend was dat de grosse mogelijk     vervalst was of niet in overeenstemming met de authentieke strekking.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster behartigt de belangen van haar cliënte. Bij deze belangenbehartiging heeft zij niets gedaan en/of nagelaten waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de belangen van klager nodeloos of op ontoelaatbare wijze zouden zijn geschaad. Verweerster mocht afgaan op de mededeling van haar cliënte dat zij de gewaarmerkte grosse van het aanhangsel van de rechtbank had ontvangen.

4.2    Het was in het belang van haar cliënte om te trachten de achterstallige alimentatie te laten innen. Verweerster is niet betrokken geweest bij de inschakeling van het LBIO. Verweerster heeft niet van het LBIO vernomen dat men de zaak van haar cliënte niet wenste te behandelen in verband met problemen rondom de executoriale titel. Pas in augustus 2010 is verweerster door haar cliënte bij de zaak betrokken. Verweerster had niet eerder dan dat zij kennis nam van de brief van de rechtbank van 8 oktober 2010, aanleiding te veronderstellen dat er geen sprake was van een executoriale titel. Nadat verweerster objectieve informatie over de mogelijke juistheid van de stelling van klager ontvangen had, heeft zij aanstonds, diezelfde dag, de advocaat van klager op de hoogte gebracht van het staken van de executiemaatregelen. Het feit dat er op het aanhangsel een datumstempel vermeld stond van 11 maart 2010, wekte geen bevreemding aangezien haar cliënte in maart 2010 bij de rechtbank een tweede grosse gevraagd heeft.

 

 

5    BEOORDELING

5.1    Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met die cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Bedoelde vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt haar beperking onder meer hierin dat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Met betrekking tot deze beperking dient voorts in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.2    Niet aannemelijk is geworden dat verweerster tegen beter weten in de executiemaatregelen heeft doorgezet. De raad heeft aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen dat het evident was dat er sprake was van het ontbreken van een executoriale titel op het “aanhangsel”. Dit temeer aangezien op dit aanhangsel een stempel “gewaarmerkt voor afschrift” van de rechtbank was geplaatst en er een tweede grosse bij de rechtbank was opgevraagd in verband met de te nemen executiemaatregelen. Gelet daarop hoefde verweerster geen nader onderzoek te doen naar de authenticiteit van de executoriale titel.

5.3    Daarbij is van belang dat niet is komen vast te staan dat verweerster, zoals klager heeft gesteld, reeds bij inschakeling van het LBIO betrokken is geweest bij de zaak en haar cliënte ter zake de executoriale titel heeft geadviseerd.

5.4    In aanmerking nemende dat verweerster direct nadat haar de brief van 8 oktober 2010 van de rechtbank ter kennis was gebracht, de executiemaatregelen heeft laten staken, acht de raad geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster.

5.5    De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

 

6    BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2012.

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl