Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-11-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRLEE:2012:YA3798
Zaaknummer
61/12
Inhoudsindicatie
De deken is onderworpen aan het tuchtrecht. In het onderhavige geval is niet gebleken dat de deken bij de behandeling van de klachtzaak van klaagster zodanig heeft gehandeld dat klaagster reputatieschade heeft opgelopen. Ook is niet gebleken van het uiten van valse beschuldigingen jegens klaagster. De klacht is dan ook ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 30 november 2012
in de zaak 61/12
naar aanleiding van de klacht van:
mr. [ ]
klaagster
tegen:
mr. [ ]
in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij faxbericht van 15 april 2012 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle Lelystad.
1.2 De voorzitter van de raad van discipline in het ressort Leeuwarden heeft bij beslissing van 18 april 2012 op grond van artikel 46c lid 4 van de Advocatenwet de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen voor instructie van de klacht aangewezen.
1.3 Vervolgens heeft genoemde deken bij brief aan de raad van 19 juni 2012 met kenmerk 011/012 KG056, door de raad ontvangen op 21 juni 2012, de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2012 in aanwezigheid van klaagster en haar gemachtigde de heer M., en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mr. H. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- een brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 26 juni 2012;
- een faxbericht van de heer M. van 23 augustus 2012 gericht aan de raad van discipline met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster is op 27 april 2007 als advocaatstagiaire beëdigd bij de rechtbank H. Per 31 augustus 2007 heeft klaagster zich op eigen verzoek laten schrappen van het tableau.
2.3 Op 31 maart 2010 is klaagster opnieuw beëdigd in het arrondissement Zwolle-Lelystad. Klaagster is in dienst getreden bij mr. M. kantoorhoudende te A. en tevens patroon van klaagster. Het arbeidscontract is eind december 2010 geëindigd.
2.4 Bij brief van 23 december 2010 heeft mr. B., advocaat te A., aan de Raad van Toezicht in het arrondissement Zwolle-Lelystad toestemming gevraagd om het patronaat over klaagster voort te zetten. Het patronaat is na overleg op 1 februari 2011 goedgekeurd door de Raad van Toezicht. Met ingang van 1 maart 2011 is klaagster als advocaat stagiaire bij mr. B. in dienst getreden. Vervolgens heeft op 27 september 2011 mr. Z., advocaat te A., een verzoek ingediend bij de Raad van Toezicht in het arrondissement Zwolle-Lelystad om goedkeuring van het patronaat over klaagster. Alvorens hierover een beslissing is genomen, heeft klaagster per 1 december 2011 verzocht om van het tableau te worden gehaald en heeft mr. Z. zijn verzoek ingetrokken. Het dienstverband met mr. B . is op 1 december 2011 geëindigd.
2.5 Bij brief van 6 maart 2012 heeft de heer M., een voormalig cliënt van klaagster, zich tot verweerder gewend met een bemiddelingsverzoek, dan wel een klacht tegen mr. B., oud kantoorgenoot en oud-patroon van klaagster in verband met het niet terugbetalen van een door M. betaald voorschot. M. heeft na zijn contact met verweerder op een zeker moment contact opgenomen met klaagster over het optreden van verweerder.
2.6 Bij brief met bijlagen van 15 april 2012 heeft klaagster zich bij de raad van discipline in het ressort Leeuwarden beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder zijn taak als deken niet serieus neemt en in plaats daarvan, op kosten en ten koste van M., destijds cliënt van klaagster, het aanzien van de beroepsgroep en de reputatie van klaagster in het bijzonder schaadt, omdat verweerder niet bemiddelt in de zaak van M. en kennelijk ook hier kans ziet om klaagster in een kwaad daglicht te stellen door het uiten van valse beschuldigingen, zoals het stelen van dossiers. Ook zet verweerder de verhouding tussen klaagster en haar nieuwe werkgever mr. Z. onder druk.
4 VERWEER
4.1 Voorzover klaagster zich beklaagt over de wijze waarop verweerder, in zijn hoedanigheid van deken, een oud cliënt van haar behandelt, is verweerder van mening dat klaagster geen eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel en dat klaagster daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.2 Met betrekking tot het uiten van valse beschuldigingen merkt verweerder op dat hij niet van stelen heeft gesproken, laat staan dat hij klaagster daarvan heeft beschuldigd. Hij heeft slechts het standpunt van mr. B weergegeven, die aan verweerder heeft meegedeeld dat klaagster het dossier van M. had meegenomen.
4.3 Ten aanzien van het onder druk zetten van de nieuwe werkgever van klaagster, voert verweerder aan dat het aan hem als deken en toezichthouder is om, indien daartoe aanleiding bestaat, een advocaat om rekening en verantwoording te vragen. De klachten zijn dan ook ongegrond.
5 BEOORDELING
De raad leest de klacht aldus dat deze slechts betrekking heeft op het handelen van verweerder tegenover klaagster in de zaak van M. en over die klacht zal de raad oordelen.
5.1 Daarbij stelt de raad voorop dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline het tuchtrecht ook van toepassing is op het handelen van een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.
5.2 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder in de behandeling van de zaak van M., de reputatie van klaagster heeft geschaad. Klaagster heeft o.a. aangevoerd dat verweerder er voor had moeten zorgen dat het door M. aan mr. B. betaalde voorschot aan M. zou worden terugbetaald. De raad volgt klaagster hierin niet. Wat er zij van de juistheid van de stelling van klaagster, niet gebleken is dat klaagster reputatieschade heeft opgelopen door het optreden van verweerder in dezen. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd.
5.3 Hetzelfde geldt voor de stelling van klaagster dat verweerder klaagster in een kwaad daglicht poogt te stellen door valse beschuldigingen jegens haar te uiten, zoals het stelen van dossiers. Uit de stukken is in het geheel niet gebleken dat verweerder klaagster heeft beschuldigd van het stelen van dossiers. Ook dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd.
5.4 De raad is dan ook van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Ten overvloede overweegt de raad dat de raad zich in zijn beslissing in de zaak 123/11 van klaagster tegen verweerder reeds heeft uitgelaten over het optreden van verweerder jegens klaagster. Over hetgeen daar aan de orde is gekomen, wordt thans niet nogmaals geoordeeld. De klacht is dan ook in al haar onderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
oordeelt de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P. Schulting, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, J.P van Stempvoort, L.J. van der Veen, G.J. van der Veer, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 3 december 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl