Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2494

Zaaknummer

11-224A

Inhoudsindicatie

 Klacht tegen advocaat wederpartij over het handhaven van beslag op een huis, ten aanzien waarvan de hypotheekschuld de waarde van het huis oversteeg. Kort geding was nodig om het beslag op te doen heffen. Niet klachtwaardig dat advocaat niet meewerkte aan opheffen beslag zonder de toestemming van haar cliënt. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 Beslissing van 27 februari 2012

in de zaak 11-224A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 7 juli 2011 met kenmerk GK/KdB/pdj 1011-371, door de raad ontvangen op 8 juli 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 december 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 16 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerster heeft de voormalig echtgenote van klager bijgestaan in verschillende geschillen met klager naar aanleiding van echtscheiding.

2.2 Een achterstand in de betaling van alimentatie door klager is ontstaan, naar aanleiding waarvan verschillende beslagen zijn gelegd, waaronder beslag op het woonhuis van klager te Amstelveen. Het beslag is gelegd door de voorgangster van verweerster als advocaat van de echtgenote van klager.

2.3 Na overname van de behandeling door verweerster, heeft klager via zijn advocaat verweerster verzocht om opheffing van het beslag. Verweerster heeft hier geen gehoor aan gegeven.

2.4 Daarop heeft klager een kort geding tot opheffing van het beslag tegen zijn ex-echtgenote gevoerd. Dat heeft ertoe geleid dat het beslag op het woonhuis bij vonnis van 26 oktober 2010 is opgeheven. In het vonnis is overwogen dat de voormalig echtgenote van klager geen rechtens te respecteren belang bij handhaving van het beslag had, nu de op het huis rustende hypotheekschuld hoger was dan de waarde van het huis.

2.5 Bij brief van 6 januari 2011 heeft klager zich, via zijn advocaat, bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster ten behoeve van haar cliënte beslag heeft gelegd op het woonhuis van klager, althans door als opvolgend advocaat zich daar volledig achter te scharen en niet zelf de verantwoordelijkheid te nemen voor wat er met het beslag gebeurde.

4 VERWEER

Zakelijk weergegeven, heeft verweerster zich als volgt tegen de klacht verweerd:

Het beslag is niet door haar gelegd, maar door haar voorgangster als advocaat van de voormalig echtgenote van klager. Voorafgaand aan het kort geding heeft verweerster niet meegewerkt aan opheffing van het beslag, omdat zij daarvoor geen toestemming had van haar cliënte. Verweerster meent dat het haar niet vrijstond om het beslag op te heffen tegen de wens van haar cliënte. Die cliënte had belang bij handhaving van het beslag, mede omdat het vermoeden bestond dat klager over geldelijke middelen beschikte waarover hij geen openheid van zaken gaf.

5 BEOORDELING

5.1 Voor zover geklaagd wordt over het doen leggen van het beslag op het woonhuis van klager, is de klacht ongegrond. Niet verweerster, maar haar voorgangster heeft immers aan de deurwaarder opdracht tot het leggen van het beslag gegeven.

5.2 Voor zover geklaagd wordt over het feit dat verweerster voorafgaand aan het kort geding niet heeft ingestemd met een verzoek tot opheffing van het beslag, faalt de klacht ook. Onbestreden is immers gebleven dat de cliënte van verweerster het verzoek tot opheffing van het beslag niet wilde inwilligen en een advocaat mag nu eenmaal geen handelingen verrichten tegen de wil van zijn cliënt. Het stond verweerster dus niet vrij in te stemmen met het verzoek tot opheffing.

5.3 Voor zover klager zou willen betogen dat verweerster had moeten weigeren nog langer voor haar cliënte op te treden toen deze zich niet bereid toonde tot opheffing van het beslag, kan de raad klager ook niet volgen. Nog daargelaten dat het neerleggen van de zaak door verweerster de opheffing van het beslag niet dichterbij zou hebben gebracht, moet er bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij – in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline – van worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

5.4 Gemeten naar deze maatstaf, is de raad van oordeel dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerster heeft voldoende toegelicht dat haar cliënte belang had bij het handhaven van het beslag, te weten het uitoefenen van druk op klager omdat het vermoeden bestond dat hij over geldelijke middelen beschikte waarover hij geen openheid van zaken gaf. Daarom kan niet worden gezegd dat de belangen van klager door het handhaven van het beslag nodeloos werden geschaad.

5.5 Het feit dat het beslag bij vonnis in kort geding is opgeheven op de grond dat de cliënte van verweerster geen rechtens te respecteren belang had bij voortduring van het beslag, maakt nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door cliënte bij te blijven staan, ook in het kort geding tot opheffing van het beslag. De toets die de tuchtrechter dient aan te leggen bij de beoordeling van het gedrag van de advocaat (hierboven onder 5.3 weergegeven) is immers een andere dan de toets die de civiele rechter aanlegt bij de beoordeling van een vordering tot opheffing van een beslag.

5.6 Ook het feit dat een andere rechter op een eerdere zitting – waar de boedelscheiding werd besproken –, al aan verweerster had gevraagd haar medewerking te verlenen aan opheffing van het beslag, maakt het bovenstaande niet anders.

5.7 Klager heeft er voorts over geklaagd dat verweerster, na de beslissing van de voorzieningenrechter, verzuimd heeft eigener beweging ervoor te zorgen dat het beslag werd doorgehaald in de openbare registers. De raad acht dit niet klachtwaardig, nu tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak is gebleken dat verweerster op verzoek van de advocaat van klager haar medewerking heeft verleend aan doorhaling van het beslag.

5.8 De klacht is derhalve ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond

 Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S.M.

 Gaasbeek-Wielinga, A. de Groot, B. Roodveldt, S. Wieberdink, leden, bijgestaan

 door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27

 februari 2012.

griffier voorzitter                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl