Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2462

Zaaknummer

12-017A

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing

Uitspraak

Beslissing van 13 februari 2012

in de zaak  12-017A   

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager,

tegen:

De heer mr.

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 januari 2012 met kenmerk 1011-523, door de raad ontvangen op 13 januari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op voornoemde stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak, waarin klager verdacht werd van onder meer mensenhandel en drugshandel. Klager is bij vonnis van de rechtbank van 2 april 2010 wegens bezit en heling van valse paspoorten veroordeeld tot 120 uur werkstraf, met aftrek van voorarrest. Aangezien hij reeds negen maanden in voorlopige hechtenis zat, is klager onmiddellijk in vrijheid gesteld.

2.2 Klager heeft verweerder gevraagd om voor hem een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 89 Wetboek van Strafvordering in te dienen voor de dagen die hij ten onrechte had vastgezeten. Verweerder was hiertoe niet bereid, omdat een dergelijk verzoek volgens hem kansloos was nu niet aan de wettelijke voorwaarde was voldaan dat de strafvervolging was geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel.

2.3 Bij brief van 25 februari 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.4 Eind april 2011 heeft klager zich tot een andere advocaat, Mr M, gewend voor bijstand in de klachtzaak tegen verweerder.

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij geen schadevergoeding als bedoeld in artikel 89 Wetboek van Strafvordering voor klager heeft gevorderd;

b) hij het dossier van klagers zaak niet heeft willen afgegeven.

4. BEOORDELING

4.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter als volgt. Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, in overleg met de cliënt, dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij kan een advocaat niet verplicht worden om een opdracht aan te nemen die hij onhaalbaar acht. Het is immers ook de taak van een advocaat zijn cliënt te behoeden voor kansloze procedures. De advocaat moet dit dan wel goed uitleggen aan zijn cliënt.

4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat ingevolge artikel 89 Wetboek van Strafvordering slechts in twee gevallen de door klager beoogde schadevergoeding kan worden toegekend, namelijk:

1. als de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel; of

2. als de straf of maatregel is opgelegd voor een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten.

4.3 Verweerder stelt dat hij klager na het vonnis telefonisch heeft uitgelegd dat niet aan de wettelijke voorwaarden was voldaan en dat een verzoek tot schadevergoeding dus zinloos was. Daarbij heeft hij klager uitgenodigd voor een nadere toelichting op zijn kantoor. Volgens verweerder – en klager heeft dat niet betwist – heeft klager aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven.

4.4 De inhoud van verweerders advies aan klager is naar het oordeel van de voorzitter niet kennelijk onjuist. Gezien de tekst van de wet en van het vonnis van 2 april 2010 komt klager inderdaad niet in aanmerking voor schadevergoeding voor de dagen die hij ten onrechte heeft vastgezeten. Gezien het voorgaande heeft verweerder dit ook voldoende aan klager uitgelegd, althans voldoende poging daartoe ondernomen.

4.5 Verweerder treft dus geen tuchtrechtelijk verwijt. Het klachtonderdeel moet kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft verweerder in zijn verweerschrift van 30 maart 2011 aangevoerd dat hem geen verzoek tot afgifte van het dossier heeft bereikt, maar dat klager elk moment daartoe contact kan opnemen of een afspraak kan maken op verweerders kantoor. Uit een brief van 16 september 2011 in het klachtdossier blijkt dat verweerder aan Mr M, de opvolgend advocaat van klager, het vonnis van 2 april 2010 heeft gestuurd, nadat zij hadden afgesproken vooralsnog niet het gehele, 35 ordners tellende, strafdossier van klager over te dragen, maar eerst alleen het vonnis. Op 19 december 2011 heeft Mr M aan de deken bericht dat hij zich als advocaat van klager terugtrekt. Klager heeft de klacht zelf voortgezet. Uit het klachtdossier blijkt niet dat klager of een nieuwe voor hem optredende advocaat nadien nog om afgifte van het resterende deel van het strafdossier heeft verzocht.

4.7 Onder deze omstandigheden kan verweerder ter zake van de overdracht van het strafdossier geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Daarom is ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

4.8 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

5. BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 13 februari 2012.   

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 februari 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.