Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3169

Zaaknummer

R.3812/11.214

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft nagelaten een belangrijke strategische beslissing in de zaak schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Dit komt voor risico van verweerder. Verweerder heeft ook nagelaten te bevestigen dat klaagster naar zijn mening niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand noch heeft verweerder klaagster erop gewezen dat hij haar op die basis niet bij zal staan en klaagster daar uitdrukkelijk mee heeft ingesteld. Verweerder heeft derhalve niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond. Maatregel: voorwaardelijke schorsing van vier weken met proeftijd van twee jaar

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 26 september 2011 met kenmerk K014 2011/2012, door de raad ontvangen op 27 september 2011, heeft de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 mei 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich eind 2010 tot verweerder gewend met betrekking tot twee zaken. De ene zaak had betrekking op verbeurde dwangsommen ad € 50.000,00 en op de door de gemeente Amsterdam gelegde beslagen op verschillende onroerende zaken van klaagster. De andere zaak betrof een huurgeschil met een gewezen huurder die vijf jaar lang geen huur zou hebben betaald.

2.3 Klaagster heeft een voorschot ad € 1.000,-- aan verweerder betaald.

2.4 Verweerder heeft contact opgenomen met de gemeente Amsterdam.

2.5 Uit de faxbrief van 5 november 2010 van de gemeente Amsterdam volgt dat de gemeente bereid was om de beslagen op te heffen onder betaling door klaagster van hetgeen bij de deurwaarder openstond aan verbeurde dwangsommen.

2.6 Bij brief van 15 maart 2011 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij:

a. zonder haar medeweten en/of toestemming de gemeente heeft laten weten dat klaagster bereid was om een bedrag van € 52.000,-- te storten tot zekerheid van betaling van dwangsommen ter opheffing van de gelegde beslagen;

b. zonder klaagsters toestemming de gemeente heeft ingelicht over de door haar gewenste aankoop van een pand dat is gelegen te Amsterdam;

c. niets heeft gedaan in een huurgeschil, welke klaagster ter behandeling aan hem ter hand heeft gesteld;

d. zijn werkzaamheden tegen een uurtarief aan klaagster in rekening heeft gebracht, terwijl klaagster in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand;

e. de dossiers niet aan klaagster heeft teruggegeven.

 

4 VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft gesteld dat hij in een bespreking met klaagster, alwaar haar financieel adviseur/makelaar bij aanwezig was, twee scenario’s heeft besproken om de beslagen op te heffen. De financieel adviseur/makelaar heeft hiervan aantekeningen gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat klaagster opzag tegen het aanhangig maken van een kort geding procedure met de daarbij behorende verschotten en om die reden heeft verweerder besloten dat er contact zou moeten worden opgenomen met de gemeente Amsterdam. Verweerder heeft zijn correspondentie met de gemeente Amsterdam in kopie aan klaagster doen toekomen. Klaagster heeft toen nimmer aangegeven dat zij niet akkoord ging met de inhoud van de berichten die namens haar zijn verstuurd. Verweerder heeft op 5 november 2010 de faxbrief van de gemeente Amsterdam aan klaagster gezonden, waarin vermeld stond op welke wijze de gemeente bereid was om de beslagen op te heffen. Vervolgens heeft verweerder niets meer van klaagster vernomen tot het moment dat zij hem berichtte dat zij het voorschot terug wenste te ontvangen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder betwist dat hij zonder toestemming van klaagster de gemeente heeft ingelicht over de aankoopwens van klaagster van het nieuwe pand.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Verweerder heeft gesteld dat hij na bestudering van het dossier tot de conclusie is gekomen dat er naar zijn mening geen mogelijkheid was om de gestelde achterstallige huur te vorderen en dat hij dit aan klaagster telefonisch heeft doorgegeven. Klaagster heeft het daarbij gelaten.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4 Verweerder heeft gesteld dat hij aan klaagster heeft aangegeven dat hij haar zaak niet op toevoegingsbasis zou behandelen en bij een eerste bespreking heeft verweerder aangegeven een uurtarief van € 185,-- te hanteren. Verweerder stelt voorts dat klaagster zijn voorschotnota ad € 1.000,-- zonder protest heeft voldaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.5 Verweerder heeft gesteld dat hij de betreffende dossiers aan een collega in Amsterdam heeft doen toekomen en klaagster hiervan op de hoogte heeft gesteld.

 

5 BEOORDELING

 5.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas worden overwogen en worden opgelegd, indien en voorzover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Uit de stukken en hetgeen partijen hebben gesteld volgt dat er een bespreking heeft plaatsgevonden over de wijze waarop de zaak jegens de gemeente Amsterdam zou kunnen worden aangepakt. Bij genoemde bespreking zijn de opties besproken dat ofwel een executie kort geding zou worden gevoerd dan wel in rechtstreeks overleg met de gemeente zou worden getracht tot een oplossing te komen. Onduidelijk is waarvoor klaagster heeft gekozen nu verweerder de gemaakte keuze niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. De stellingen van verweerder en klaagster staan haaks op elkaar, zodat dit achteraf niet kon worden gereconstrueerd. De raad is van oordeel dat een advocaat gehouden is een belangrijke strategische beslissing in een dossier schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen een advocaat en cliënt is afgesproken zo veel mogelijk dienen te worden voorkomen. Nu verweerder heeft nagelaten schriftelijk aan klaagster te bevestigen de gestelde keuze voor onderhandelen met de gemeente Amsterdam dienen de gevolgen daarvan voor risico van verweerder te komen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat verweerder mededelingen aan de gemeente Amsterdam heeft gedaan die niet de instemming hebben genoten van klaagster. Bij gebreke van een nadere onderbouwing kan de juistheid van dit klachtonderdeel dan ook niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4 De raad is van oordeel gelijk onder klachtonderdeel a is overwogen, dat  verweerder gehouden was aan klaagster schriftelijk te bevestigen dat hij  haar negatief adviseerde omtrent het huurgeschil met een voormalig huurder van klaagster. Nu verweerder dit heeft nagelaten komt het voor zijn risico dat niet kan worden vastgesteld dat hij klaagster ter zake wel heeft geadviseerd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.5 De raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt er op te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat een cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat verweerder is nagegaan of klaagster in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand noch heeft verweerder aan klaagster schriftelijk bevestigd dat hij haar niet op die basis bij zal staan en klaagster daar uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. Verweerder heeft derhalve niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.6 Ter gelegenheid van de zitting is ten aanzien van dit klachtonderdeel door klaagster gesteld dat de betreffende collega alwaar verweerder haar dossiers naar toe heeft gezonden een familielid was met wie klaagster niet op goede voet stond. Wat hier ook van zij, de raad is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, door niet de gestelde afspraak, dat hij het betreffende dossier aan een collega zou doen toekomen, schriftelijk te bevestigen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen en het feit dat ter zitting is gebleken dat verweerder geen althans onvoldoende inzicht toont in de onjuistheid van zijn handelen acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier  weken met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline acht klachtonderdeel b ongegrond en de klachtonderdelen a, c, d en e gegrond onder oplegging van de maatregel aan verweerder van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.J. Hengeveld, mr. T. Hordijk, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. G.J. Schipper, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl