Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-02-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2481
Zaaknummer
11-150U
Inhoudsindicatie
Ongegronde klacht tegen deken over nalaten van bemiddelingspoging in klachtzaak.
Uitspraak
Beslissing van 22 februari 2012
in de zaak 11-150U
naar aanleiding van de klacht van:
De heer
klager
tegen:
de deken van de orde van advocaten in
het arrondissement Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 De onderhavige klacht is bij verwijzingsbeslissing van de raad d.d.3 maart 2011, ingevolge artikel 46c lid 4 Advocatenwet voor onderzoek verwezen naar de deken te Utrecht. Bij brief aan de raad van 16 mei 2011, met kenmerk RvT 1011-8985LP/SD, door de raad ontvangen op 17 mei 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 december 2011 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en de bij die brief gevoegde stukken zoals gespecificeerd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
- de brief van klager aan de raad van 19 november 2011, met bijlage.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam een aantal klachten van klager tegen mr. T onderzocht.
2.2 Verweerder heeft klager in 2008 medegedeeld te hebben besloten geen poging te doen om een van de klachten van klager tegen mr. T in der minne te schikken. Tegen dit besluit heeft klager een bestuursrechtelijke procedure gestart, die is geëindigd met een uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2009. In die uitspraak overweegt de Raad van State dat klager aan artikel 46d lid 1 en 3 van de Advocatenwet geen aanspraak op een schikking in der minne kan ontlenen. De Raad van State heeft het verzet van klager tegen deze uitspraak op 9 september 2009 ongegrond verklaard.
2.3 Op 28 april 2010 heeft klager verweerder op grond van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) verzocht om toezending van uitspraken van de tuchtrechter. Dit verzoek heeft verweerder, bij brief van 10 mei 2010, geweigerd, omdat het hem op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens niet vrijstaat om tuchtrechtelijke uitspraken aan derden te verstrekken.
2.4 Bij brief van 11 februari 2011 heeft klager zich bij de raad van discipline beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) heeft verzuimd te trachten een minnelijke regeling te beproeven in de klachtprocedure tussen klager en mr. T.;
b) heeft verzuimd het WOB-verzoek van klager van 28 april 2010 te beantwoorden;
c) heeft verzuimd de klacht van 24 januari 2011 van klager tegen mr. T. te onderzoeken;
d) (naar de raad begrijpt) betrokken is bij een beslissing van 14 juli 2009, welke bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch vragen opgeroepen heeft.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist dat de Advocatenwet hem, als deken, verplicht naar aanleiding van elke klacht een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven. Voorts wijst verweerder op zijn brief van 10 mei 2010, waarin hij wel degelijk heeft geantwoord op het WOB-verzoek van klager. Tenslotte betwist verweerder de klachtbrief van klager d.d. 24 januari 2011 tegen mr. T. te hebben ontvangen.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht betreft het optreden van verweerder naar aanleiding van de indiening door klager van zijn klacht tegen mr. T. De klacht is dus gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in zijn arrondissement.
5.2 Het is vaste rechtspraak van het hof van discipline - het hoogste rechtsprekende orgaan in het advocatentuchtrecht - dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.3 Beoordeeld dient dus te worden of verweerder in zijn hoedanigheid van deken bij zijn onderzoek en overige handelwijze naar aanleiding van de klacht tegen van klager mr. T. het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd.
5.4 De raad neemt tevens tot uitgangspunt dat de aard van de functie van deken meebrengt dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan dus ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt.
5.5 De beleidsvrijheid van de deken is in deze zaak in het geding. Dit brengt met zich dat de tuchtrechter de klacht van klager slechts marginaal toetst. Waar klager uitgaat van inhoudelijke toetsing van hetgeen verweerder wel en niet heeft gedaan, miskent hij hierbij de taak en de rol van de deken.
Ad klachtonderdeel a)
5.6 De raad oordeelt dat de Advocatenwet geen verplichting oplegt aan een deken om naar aanleiding van elke klacht een minnelijke regeling te beproeven. De afweging die een deken in elke klachtzaak zal maken of aanleiding is voor een bemiddelingspoging valt derhalve volledig binnen de beleidsvrijheid van een deken.
5.7 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.8 Verweerder heeft geantwoord, bij brief van 10 mei 2010, op klagers WOB-verzoek van 28 april 2010. Reeds daarmee is dit klachtonderdeel ongegrond. Ten overvloede overweegt de raad dat de reactie van verweerder op het verzoek van klager eveneens valt binnen de beleidsvrijheid van verweerder, in zijn hoedanigheid van deken.
Ad klachtonderdeel c)
5.9 Tegenover de betwisting van verweerder de klachtbrief van klager tegen mr. T van 24 januari 2011 ontvangen te hebben, heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat deze brief de deken heeft bereikt. Zodoende kan klager verweerder niet verwijten dat deze een (niet door hem ontvangen) klacht niet onderzocht heeft en is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
5.10 Ten overvloede overweegt de raad dat, ook indien verweerder de klachtbrief wel ontvangen zou hebben, de afweging deze al dan niet te onderzoeken binnen zijn beleidsvrijheid zou zijn gevallen Het stond hem daarbij vrij rekening te houden met het repeterende karakter van de klachten van klager tegen mr. T.
Ad klachtonderdeel d)
5.11 Klager heeft de raad niet duidelijk kunnen maken op welk handelen van verweerder klachtonderdeel d ziet. Reeds daarom moet dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.
5.12 Ook overigens zijn de raad geen feiten of omstandigheden gebleken die met zich meebrengen dat moet worden geoordeeld dat verweerder bij de uitoefening van zijn taak het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd of zich anderszins heeft gedragen op een wijze die in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. G.J.W. Pulles, J.H.P, Smeets, M.J. Westhoff, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl