Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3137
Zaaknummer
R. 3684/11.86
Inhoudsindicatie
De advocaat heeft nagelaten de opdracht alsmede het plan van aanpak schriftelijk aan zijn clienten vast te leggen. Dit komt voor risico van de advocaat als de clienten later betwisten dat er een dergelijk plan van aanpak is opgesteld.
Inhoudsindicatie
Voorts heeft de advocaat diverse gestelde ommissies erkend, zoals het abusievelijk niet alle bijlagen bij een processtuk te voegen, niet kan aantonen dat hij een bezwaarschrift heeft ingediend, de beslissing omtrent het ontslag van zijn cliente niet rechtstreeks aan cliente heeft doen toekomen, maar drie weken later, zodat ook dit klachtonderdeel gegrond is.
Inhoudsindicatie
Het gestelde excessief declareren heeft de raad niet kunnen vaststellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Maatregel: berisping
Inhoudsindicatie
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 11 april 2012 met kenmerk K014 2010/2011, door de raad ontvangen op 13 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 april 2012 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Klagers werden ter zitting bijgestaan door mr. N.K. Breure, werkzaam bij ARAG. Verweerder werd ter zitting bijgestaan door mr. M.P.J. Heerkens, advocaat te Amsterdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klagers hebben zich met een aantal collega’s in november 2008 tot verweerder gewend in verband met een dreigend ontslag wegens een reorganisatie bij het Instituut voor Biologie Leiden van de Universiteit Leiden. De heer Z. functioneerde, voor onder andere klagers, als woordvoerder met verweerder.
2.3 Bij besluit van 18 december 2008 heeft het college van bestuur van de Universiteit Leiden de functie van universitair docent 2 van klaagster per 1 maart 2009 opgeheven.
2.4 Tegen dit besluit heeft klaagster bij brief van 29 januari 2009, ingekomen bij het college van bestuur van de Universiteit Leiden per fax op gelijke datum, bezwaar gemaakt.
2.5 Bij uitspraak van 12 maart 2009 (AWB 09/1322 AW) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage een verzoek van klaagster tot schorsing van de opheffing van haar functie afgewezen.
2.6 De adviescommissie heeft klaagster op 15 mei 2009 gehoord over haar bezwaar tegen de opheffing van haar functie.
2.7 Bij e-mail bericht van 9 december 2009 heeft verweerder aan de heer Z. geschreven:
“Als bijlage bij deze e-mail doe ik u toekomen een gescande versie van het advies van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van de Universiteit alsmede het besluit dat de Universiteit Leiden op basis van dat advies heeft genomen.
Het betreft “slechts” het advies betrekking hebbend op het reorganisatiebesluit. Het is nog geen advies over de individuele bezwaar- en beroepschriften.
Ik verzoek u het advies grondig te lezen. En, voor uzelf, in ieder geval wat kanttekeningen en opmerkingen te maken.
Mijns inziens zult u zelf wel kunnen zien, dat eigenlijk in het besluit, althans in het advies, enigszins naar het resultaat toe geredeneerd wordt. U moet zich voorstellen dat alle leden van de commissie werkzaam zijn bij de Universiteit. Dus een echt onafhankelijke commissie is het niet.
Mijns inziens is niet al te moeilijk, om de gedachtekronkels van de commissie te volgen. Her en der is ook duidelijk, dat men van mening is, dat de Universiteit dingen niet goed gedaan heeft. Maar die worden met de “mantel der liefde” bedekt en recht gebogen.
Met andere woorden: ik acht een hoger beroep in deze kwestie zeker niet kansloos. Goed, alvorens dat in te stellen, denk ik dat het goed is om nog eens even met elkaar te overleggen.”
2.8 Bij e-mail bericht van 16 december 2009 heeft de heer Z. verweerder voor zover in deze relevant geschreven:
“Hierbij ons antwoord mbt een mogelijk beroep tegen het besluit van het CvB van de universiteit, dd 27 nov 2009, om het bezwaar te handhaven dat wij destijds met 10 personen, vertegenwoordigend de secties Theoretische Biologie en Dierenecologie van het IBL, hebben ingediend tegen het reorganisatieplan van het IBL (zaaknummers CBB-P/2009 – 182 t/m 191).
Wij hebben in onderlinge samenspraak besloten om af te zien van een (hoger) beroep tegen het thans voorliggende besluit van het CvB. Het is voor ons onmogelijk mbt dit besluit nog als groep op te treden, gelet op het feit dat dhr M. met emeritaat is, dhr. K. inmiddels werkzaam is bij een andere sectie in het IBL, dhr en mw K. in de hoedanigheid van tijdelijk personeel feitelijk niet bij de reorganisatie zijn betrokken, mw. K. inmiddels een baan buiten het IBL heeft, en mw. H haar bezwaar heeft ingetrokken.
Ons besluit is daarmee analoog aan het eerder aan u meegedeelde besluit van de huidige Intituutsraad van het IBL om geen beroep aan te tekenen tegen het besluit van het CvB, dd 27 nov 2009, om het door de IR ingediende bezwaar tegen het reorganisatieplan IBL (zaaknummer CBB-M/2009-181) ongegrond te beschouwen en het besluit, houdende het reorganisatieplan IBL te handhaven.
Na ontvangst en lezing van de thans nog uit te brengen adviezen van de commissie voor beroep- en bezwaarschriften, en de daarmee samenhangende besluiten van het CvB mbt tot onze individuele bezwaarschriften tegen het opheffen van onze functies, etc, zullen wij, indien opportuun, op individuele basis, maar wel in onderling overleg, besluiten al dan niet over te gaan tot een (hoger) beroep.”
2.9 Bij e-mail bericht van 8 januari 2010 heeft verweerder klaagster voorzover in deze relevant geschreven:
“… Volgende week moet voorts beroep worden aangetekend tegen het besluit op het bezwaarschrift tegen het reorganisatieplan.”
2.10 Bij e-mail bericht van 11 januari 2010 heeft klaagster aan verweerder gemaild:
“ ..
Ik las dat je een concept bezwaarschrift wilt sturen voor het hoger beroep van het bezwaarschrift tegen het reorganisatiebesluit. Het gaat daarbij om een bezwaarschrift dat met meerdere mensen is ingediend. Z. (red.) heeft jou geschreven waarom wij de voorkeur zouden geven om niet in beroep te gaan. Echter, ik kan me voorstellen dat het voor onze persoonlijke bezwaarschriften toch belangrijk zou kunnen zijn om ook tegen dit bezwaarschrift in beroep te gaan en dat wij ons besluit zouden moeten heroverwegen, maar dan is het belangrijk dat we eerst horen waarom het dan inderdaad een goed idee zou zijn om in hoger beroep te gaan en in hoeverre het onze kansen verbetert.
Wij horen graag van je, per mail of telefonisch, ten aanzien van het belang om een bezwaarschrift in hoger beroep in te dienen.”
2.11 Op 12 januari 2010 heeft de heer L. aan klaagster een e-mail bericht doen toe komen, voorzover in deze relevant inhoudende:
“..
Zonder dat ik daar nou erg trots op ben, ja ik wist dat we te laat waren voor een beroep tegen het besluit over het reorganisatieplan. Sinds vanochtend: ik besloot naar aanleiding van J. (red.) brief voor de VSNU om alle termijnen op een rijtje te zetten, omdat er de komende week vrij veel moest gebeuren, en ik schrok me te pletter toen ik las dat de brief over heet bezwaar tegen het reorganisatieplan gedateerd was op 27 november 2009. Tel daar zes weken bij op en je komt op 8 januari …
Verder hebben we, zoals verweerder (red.) terecht aangeeft, in alle persoonlijke bezwaren het bezwaar tegen het reorganisatieplan ingelast. Dus een ramp is het inderdaad niet. Maar het is wel vervelend dat ons dit overvalt, terwijl het niet moeilijk was geweest om dat te voorkomen. “
2.12 Bij besluit van 27 januari 2010 (bestreden besluit I) heeft het college van bestuur van de Universiteit Leiden, overeenkomstig het advies van de Commissie voor beroep- en bezwaarschriften van 25 januari 2010, de bezwaren van klaagster tegen het besluit van 18 december 2008 ongegrond verklaard.
2.13 Tegen dit besluit heeft klaagster bij brief van 10 maart 2010, ingekomen bij de rechtbank per fax op dezelfde datum, beroep ingesteld (AWB 10/1908 AW).
2.14 Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college van bestuur van de Universiteit Leiden klaagster per 1 maart 2010 ontslag verleend uit de functie van UD 2 bij het Instituut Biologie Leiden .
2.15 Tegen dit besluit heeft klaagster bij brief van 8 januari 2010 bezwaar gemaakt. De adviescommissie heeft klaagster op 23 maart 2010 gehoord over haar bezwaar tegen het ontslagbesluit.
2.16 Bij besluit van 27 mei 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college van bestuur van de Universiteit Leiden, overeenkomstig het advies van de adviescommissie van 19 mei 2010, de bezwaren van klaagster ongegrond verklaard. Daarbij is de ontslagdatum nader bepaald op 7 juni 2010. Deze beslissing is door verweerder bij brief gedateerd 17 juni 2010, door klaagster ontvangen op 24 juni 2010, aan klaagster doorgezonden.
2.17 Tegen het besluit van 27 mei 2010 heeft klaagster bij brief van 2 juli 2010, ingekomen bij de rechtbank op gelijke datum, beroep ingesteld (AWB 10/4614 AW). Het college van bestuur van de Universiteit Leiden heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en in beide zaken een verweerschrift ingediend. De beroepen zijn op 26 januari 2011 ter zitting behandeld.
2.18 Bij brief van 18 september 2010 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij:
a. klagers inhoudelijk niet goed heeft geadviseerd ten aanzien van de kans van slagen van de verschillende procedures alsmede het plan van aanpak van de zaken en bovendien de kansen van klagers heeft verslechterd door vol te blijven houden in diverse processtukken dat een bezwaarschrift wel was ingediend, terwijl dit niet was gebeurd;
b. in de loop der tijd duidelijke fouten heeft gemaakt, door een bezwaarschrift niet in te dienen, althans hier geen bewijs van kan overleggen, de termijn voor het instellen van beroep te laten verstrijken zonder met klagers overleg te hebben gevoerd over de mogelijkheid van het instellen van beroep, bijlagen niet bij bezwaar- en beroepschriften te voegen, verkeerde verwijzingen in processtukken te zetten en verhinderdata te laat door te geven. Verweerder heeft klagers geen afschriften gezonden van diverse door hem ingediende stukken en heeft de beslissing betreffende het ontslag van klaagster pas drie weken na ontvangst aan haar toegezonden, waarbij hij een onjuiste verklaring gaf als zou hij het besluit zelf pas veel later hebben ontvangen, hetgeen aantoonbaar onjuist bleek te zijn;
c. diverse fouten heeft gemaakt in de aan klagers gezonden declaraties en dat hij buitensporig veel tijd in rekening heeft gebracht voor werkzaamheden die aantoonbaar korter hebben geduurd. Ondanks toezeggingen heeft verweerder geen correcties op nota’s aangebracht. Feitelijk stellen klagers zich op het standpunt dat verweerder excessief heeft gedeclareerd.
4 VERWEER
Ten aanzien van klachtonderdeel a
4.1 Verweerder heeft gesteld dat hij tijdens een gezamenlijke ontmoeting het plan van aanpak van de zaken met klagers heeft besproken. Ten aanzien van het ingediende bezwaarschrift handhaaft verweerder dat hij dat bezwaarschrift heeft ingediend. Verweerder heeft erkend dat hij niet kan aantonen dat het bezwaarschrift bij de Universiteit is ingediend.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
4.2 Ten aanzien van het verstrijken van de beroepstermijn heeft verweerder gesteld dat hij van klagers geen opdracht heeft gekregen in hoger beroep te gaan. Verweerder heeft gesteld dat de communicatie grotendeels via de heer Z. liep en die heeft hem bij e-mail bericht van 16 december 2009 laten weten dat geen beroep zou worden ingesteld. Verweerder heeft omtrent het verwijt van het niet doorgeven dan wel te laat doorgeven van de verhinderdata van klaagster gesteld dat klaagster aan verweerder melding heeft gemaakt van haar verblijf in het buitenland toen er nog geen uitzicht was op een planning van een zitting. Toen verweerder op vakantie was, werd de zitting bepaald. Volgens verweerder heeft hij na terugkeer van vakantie enkele malen getracht telefonisch de verhinderdata van klaagster door te geven, maar is hij daarin niet geslaagd. Om vorenstaande reden heeft verweerder pas zo laat aan klaagster doorgegeven dat de commissie geen rekening wenste te houden met de verhinderdata van klaagster. Verweerder heeft tenslotte gesteld dat het de keuze van klaagster is geweest toch naar het buitenland te vertrekken en de zitting niet bij te wonen en zich te laten vervangen door klager. Naar de mening van verweerder zijn alle vragen van de commissie volledig en grondig beantwoord en zijn de wel van belang zijnde producties overhandigd. Ten aanzien van het verwijt omtrent het late toezenden van het advies van de Commissie voor de Beroep en Bezwaarschriften aan het College van Bestuur van de Universiteit heeft verweerder gesteld dat hij ten gevolge van ziekte en verblijf in het buitenland in de eerste twee weken van juni 2010 nauwelijks op kantoor is geweest. Verweerder heeft gesteld niet te kunnen reconstrueren wanneer de besluiten van 27 mei 2010 op zijn kantoor zijn binnengekomen doch heeft aangegeven dat hij de besluiten bij terugkeer eerst heeft bestudeerd en deze vervolgen op 17 juni 2010 aan klaagster heeft verzonden. De beroepstermijn verstreek pas op 9 juli 2010 en naar de mening van verweerder heeft de late toezending niet voor problemen gezorgd bij het toekennen van een uitkering.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
4.3 Ten aanzien van de gestelde fouten in de declaraties heeft verweerder gesteld dat hij dit heeft gecorrigeerd en klagers heeft uitgenodigd een voorstel te doen. Verweerder betwist dat hij excessief zou hebben gedeclareerd.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is om onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen de advocaat en de cliënt – met name ook waar het betreft de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk te voorkomen. Verweerder heeft ter gelegenheid van de zitting gesteld dat hij het plan van aanpak van de zaken ter gelegenheid van een gezamenlijke ontmoeting met klagers en overige belanghebbenden heeft besproken. Klagers betwisten deze stelling. Op basis van de stukken kan hetgeen verweerder stelt niet worden vastgesteld. Het had op de weg van verweerder gelegen een en ander schriftelijk aan klagers vast te leggen. Bij gebreke hiervan is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel in zoverre gegrond is.
5.2 Het verwijt dat verweerder de kansen van klaagster heeft verslechterd door vol te blijven houden in diverse processtukken dat het bezwaarschrift wel was ingediend, kan niet door de raad worden vastgesteld en is ook overigens niet gebleken. Het klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.3 De raad is van oordeel dat deze klacht op alle onderdelen gegrond is. Verweerder heeft diverse verklaringen aangevoerd voor hetgeen verkeerd is gegaan. Dit neemt echter niet weg dat verweerder onder meer heeft erkend:
- niet alle bijlagen te hebben gevoegd bij de door hem opgestelde stukken, terwijl hij daar in het stuk wel naar verwijst en als excuus aanvoert dat niet alle documenten even bruikbaar waren;
- weliswaar stelt het bezwaarschrift voor klaagster zelf te hebben afgegeven bij de Universiteit, maar daarvan geen bewijs te kunnen produceren;
- de door klaagster tijdig opgegeven verhinderdata op een zodanig laat tijdstip aan de commissie toe te hebben gezonden dat deze daar geen rekening meer mee wenste te houden;
- de beslissing betreffende het ontslag van klaagster meer dan drie weken na ontvangst aan klaagster heeft gezonden;
- de termijn voor het instellen van beroep te hebben laten verstrijken zonder schriftelijk vast te leggen dat klagers van die mogelijkheid zouden hebben afgezien;
- vergissingen te hebben gemaakt in de declaratie door kosten dubbel te rekenen en verkeerde codes te gebruiken.
Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder klagers – hoezeer ook sprake is van een gecompliceerde zaak met veel procedures -op een (veel) te onzorgvuldige wijze heeft bijgestaan. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.4 Voorzover klagers beogen te klagen over de hoogte van de declaraties merkt de raad op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld, namelijk de civiele, geschillen- of begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van het laatste is de raad niet gebleken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
verklaart klachtonderdeel a gedeeltelijk ongegrond en klachtonderdeel c ongegrond en klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond en klachtonderdeel b gegrond onder oplegging van de maatregel van berisping aan verweerder.
Aldus gewezen door mr. A.F. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel, A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden/
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl