Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-07-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3048
Zaaknummer
12-210A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 26 juli 2012
in de zaak 12-210A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 juli 2012 met kenmerk 1112-498, door de raad ontvangen op 12 juli 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
1.2 Klager heeft in het verleden als docent gewerkt in een opvanghuis voor kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Hij heeft strafbare feiten begaan met kinderen aan wie hij les gaf. Daarvoor is hij 1995 strafrechtelijk veroordeeld.
1.3 Verweerder is de advocaat van de heer H. en zijn bewindvoerders. De heer H. was destijds, als 14-jarige, één van de leerlingen van klager. De heer H. stelt als kind seksueel te zijn misbruikt door klager. Klager ontkent dit. De heer H. heeft toen geen aangifte gedaan van misbruik door klager en zich evenmin als benadeelde gevoegd in de strafrechtelijke procedure tegen klager.
1.4 Tussen klager en de heer H. loopt een civiele procedure waarin klager stelt dat de heer H. onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door diens uitingen over klager op een website. De rechtbank Utrecht heeft geoordeeld dat de heer H. aansprakelijk is jegens klager. In deze procedure is verder geoordeeld, ter bepaling van de door de heer H. aan klager te vergoeden schade, alsmede over de vraag voor welke schade de heer H. verantwoordelijk kan worden gehouden. Hierover heeft op 9 januari 2012 een comparitie, ten overstaan van de rechtbank Utrecht, plaatsgevonden.
1.5 Tijdens deze comparitie heeft verweerder verklaard dat de heer H. als kind misbruikt is door klager.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door tijdens de comparitie ten overstaan van de rechtbank Utrecht te stellen dat zijn cliënt als kind misbruikt is door klager.
2.2 Bij brief van 3 februari 2012 heeft klager zijn klacht ingediend bij de deken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder meent dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld doordat hij het belang van zijn cliënt, de heer H., mocht laten prevaleren boven dat van klager. Verweerder meent dat hij in de beslotenheid van de comparitie een opmerking mocht maken over het misbruik van zijn cliënt door klager in het verleden, om het punt inzichtelijk te maken dat ook wanneer een duidelijk verband tussen gebeurtenissen is aan te wijzen ieder mens een verantwoordelijkheid heeft voor zijn eigen handelen. Daarmee wilde verweerder duidelijk maken dat de heer H. niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat derden het huis van klager hebben beklad, mogelijk na lezing van de uitlatingen van de heer H. over klager op de website.
3.2 Verweerder stelt te hebben mogen afgaan op de mededelingen van de heer H. Hij heeft de heer H. daarover verschillende maanden bevraagd en de heer H. heeft steeds consistent daarover verteld. Dat klager niet strafrechtelijk is veroordeeld voor misbruik van de heer H. maakt dit niet anders, aldus verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beoordeling stelt de voorzitter voorop dat de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij. De advocaat van de wederpartij komt volgens vaste rechtspraak van het hof van discipline een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt(e) te behartigen op de wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Ook dient de advocaat zich niet te bedienen van middelen die geen noemenswaardig voordeel voor zijn eigen cliënt opleveren maar wel onevenredig nadeel aan de wederpartij kunnen toebrengen. De advocaat van de wederpartij zal evenwel in het algemeen niet hoeven af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, wel opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.2 Naar het oordeel van voorzitter heeft verweerder de grenzen van zijn advocatuurlijke vrijheid niet overschreden. Verweerder heeft, door zijn cliënt diverse malen te bevragen over zijn ervaringen en zich te vergewissen dat hij daarover consistent vertelde, mogen afgaan op de van zijn cliënt verkregen informatie. Gelet op de hiervoor genoemde advocatuurlijke vrijheid stond het verweerder vervolgens ook vrij om ter comparitie mede te delen wat zijn cliënt hem had medegedeeld, teneinde het verweer tegen de schadevordering van klager nader te onderbouwen. Hoewel het bij de verklaring van verweerder om materie ging, waarvan te verwachten was dat deze bij klager gevoelig zou kunnen liggen, betekent dit nog niet dat in dit geval sprake van een onnodig grievende uitlating. Daarbij neemt de voorzitter tevens in aanmerking dat de opmerking gedaan is in de beslotenheid van de comparitie, waar geen buitenstaanders of journalisten aanwezig waren, en dus niet is gebleken van een bedoeling om klager in het openbaar aan de schandpaal te nagelen.
4.3 Gelet op het voorgaande verklaart de voorzitter de klacht derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 26 juli 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 juli 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.