Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2690

Zaaknummer

11-235A

Inhoudsindicatie

Klagers verwijten verweerder dat hij tijdens een periode van schorsing is opgetreden als advocaat alsmede dat hij in strijd heeft gehandeld met de welwillendheid tussen advocaten. Klacht deels

Inhoudsindicatie

niet-ontvankelijk wegens ontbreken eigen belang, deels ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 april 2012

in de zaak 11-235A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw mr.

mevrouw mr.

klaagsters

tegen:

de heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 20 juli 2011 met kenmerk 11-235A, door de raad ontvangen op 21 juli 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is gevoegd met de klacht met nummer 11-236A behandeld ter zitting van de raad van 22 februari 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

  - de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

  - de stukken genummerd 1 t/m 25 in de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft de heer X bijgestaan in de afwikkeling van de nalatenschap van diens vader. Drie zussen van de heer X werden bijgestaan door

mr. Ligthart.

2.2 De heer P, een oom van de heer X, had een vordering op de heer X. De heer P werd bijgestaan door mr. Van Basten. Uit hoofde van de vordering van de heer P is op 20 januari 2010 deelgenotenbeslag gelegd op de saldi van de bankrekeningen van erflater.

2.3 In verband met de naderende termijn voor voldoening van het recht van successie, heeft mr. Ligthart verweerder op 28 april 2010 meegedeeld dat de heer P bereid was om de gelegde beslagen gedeeltelijk op te heffen en mee te werken aan partiële verdeling van de banksaldi van erflater, onder voorwaarde dat van het aandeel van de heer X een voorschotbetaling aan de heer P zou plaatsvinden van € 7.500,--. De heer X heeft daarmee ingestemd, waarop mr. Van Basten de bank bij brief van 29 april 2010 heeft bericht dat de deelgenoten partiële verdeling van de banksaldi waren overeengekomen en verzocht om de in de verdeling opgenomen bedragen te voldoen.

2.4 Van 1 mei 2010 tot en met 12 juni 2010 was verweerder door het Hof van Discipline onvoorwaardelijk geschorst.

2.5 Op 4 mei 2010 werd op het kantoor van verweerder een e-mail ontvangen van mr. Van Basten met de mededeling dat de brief aan de bank van 29 april 2010 onvoldoende was om tot uitbetaling over te gaan. De brief moest worden voorzien van handtekeningen van mr. Ligthart en verweerder. De chef de bureau van het kantoor van verweerder heeft verweerder van deze situatie verwittigd, waarop verweerder naar kantoor is gekomen en in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de heer X zijn handtekening onder de brief van 29 april 2010 heeft geplaatst met vermelding van de datum 4 mei 2010.

2.6 In de procedure tussen de heer X en diens zussen heeft mr. Ligthart tijdens de schorsing van verweerder een nieuwe datum voor de comparitie van partijen verzocht, zulks in verband met haar vakantie. Bij brief van 4 juni 2010 heeft de chef de bureau van het kantoor van verweerder de verhinderdata aan mr. Ligthart opgegeven. In de betreffende brief wordt in een naschrift de volgende vraag gesteld:

“Van de zijde van de raadsvrouwe van de oom werd dezerzijds niet meer vernomen en ook is hier op kantoor nog steeds niets bekend omtrent opheffing van beslagen en overmaking van gelden onder meer aan oom en aan [het advocatenkantoor van verweerder]. Wat is u daarvan bekend?”

2.7 Eind juni 2010 heeft zich een potentiële gegadigde gemeld voor de woning van erflater. In verband daarmee heeft een kantoorgenoot van mr. Ligthart verweerder verzocht om de heer X te adviseren in te stemmen met een verlaging van de laatprijs tot € 260.000,--. Verweerder heeft laten weten daarmee niet akkoord te kunnen gaan. Vervolgens is gedurende enige tijd tussen (de kantoorgenoot van) mr. Ligthart en verweerder schriftelijk gediscussieerd over de hoogte van de vraag- en de laatprijs. In zijn brief van 9 juli 2010 heeft verweerder meegedeeld dat de heer X zijn standpunt pas kenbaar wilde maken als de financiële afwikkeling van de partiële verdeling naar behoren zou worden geregeld. Het geld dat zou worden betaald in verband met de partiële verdeling zou nog steeds niet op de kantoorrekening van verweerder zijn ontvangen. Enkele dagen later was het geld alsnog getraceerd, hetgeen verweerder mr. Ligthart bij brief van 14 juli 2010 heeft meegedeeld. In de week van 22 juli 2010 is de heer X akkoord gegaan met verkoop van de woning voor een bedrag van € 285.000,--.

2.8 Bij brief van 21 juni 2010 hebben klaagsters zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a.  tijdens de periode dat hij geschorst is geweest als advocaat toch als

   zodanig te zijn opgetreden;

b.  door de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigde in de 

  weg te staan aan een oplossing in der minne.

3.2 Klaagsters verwijten verweerder dat hij de verkoop van het huis uit de nalatenschap heeft bemoeilijkt, doordat hij als gemachtigde van de heer X slordig met gegevens omging, niet akkoord ging met aanpassing van de laatprijs en talmde met het benaderen van de heer X hieromtrent. Verder verwijten klaagster verweerder dat hij nog op 9 juli 2010 heeft volgehouden dat hij een voor de heer X bestemd bedrag niet had ontvangen, terwijl uit informatie van de bank duidelijk was dat het op 6 mei 2010 was gestort op de kantoorrekening van verweerder.

4 VERWEER

4.1 Ter zitting heeft verweerder een brief overgelegd van de deken van 25 mei 2010, waarin de deken aangeeft welke zaken wel en niet zijn toegestaan tijdens de opgelegde schorsing. In deze brief schrijft de deken onder punt 2 het volgende:

“Ik zie er geen bezwaar tegen dat uw secretaresse bij uw afwezigheid brieven zendt die geen uitstel kunnen dulden en kan mij voorstellen dat de inhoud van dergelijke brieven wel met u wordt afgestemd.”

4.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door hem op 4 mei 2010 voor akkoord ondertekende brief niet meer is dan een feitelijke handeling die volgt op de reeds op 29 april 2010 bereikte overeenstemming over de partiële verdeling. Bovendien stelt verweerder zich op het standpunt dat hij als gemachtigde van de heer X heeft opgetreden en niet als advocaat. Volgens de algehele volmacht die de heer X hem had verstrekt, kon hij zulks doen.

4.3 Ten aanzien van de brief van 4 juni 2010 betwist verweerder dat deze van zijn hand is. De brief is in zijn afwezigheid opgesteld door zijn chef de bureau. Bovendien valt een dergelijke brief volgens verweerder onder de uitzondering zoals door de deken genoemd onder 2 van zijn brief van 25 mei 2010.

4.4 Verweerder betwist dat hij door de wijze waarop hij de belangen van de heer X behartigde in de weg heeft gestaan aan een oplossing in der minne. Verweerder stelt zijnerzijds ook herhaaldelijk voorstellen te hebben gedaan om de zaak in der minne op te lossen, welke voorstellen niet werden aanvaard. Het feit dat hij de heer X heeft geadviseerd om niet akkoord te gaan met verlaging van de laatprijs is naar het oordeel van verweerder alleszins begrijpelijk, nu de oorspronkelijke vraagprijs € 359.000,-- bedroeg. Gelet op het korte tijdsbestek meende verweerder dat bijstelling van de geadviseerde vraagprijs van € 359.000,-- naar een laatprijs van € 260.000,-- niet reëel was.

4.5 Ten aanzien van de ontvangen betaling heeft verweerder verklaard dat hij noch zijn boekhoudster de betaling kon plaatsen, omdat een duidelijk kenmerk ontbrak. De boekhoudster van verweerder heeft contact gezocht met de bank, hetgeen ook niet tot opheldering leidde. Om die reden heeft de boekhoudster de post opgenomen in de lijst met onbekende derdengelden.

5 BEOORDELING

5.1 Ad klachtonderdeel a:

Naar het oordeel van de raad zijn klaagsters in dit klachtonderdeel

niet-ontvankelijk, aangezien zij onvoldoende eigen belang hebben bij de daarin geformuleerde klacht. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. In dat verband wijst de raad erop dat uit de brief van de deken waarin hij de klacht ter kennis van de raad heeft gebracht blijkt dat de deken overwogen heeft om een dekenbezwaar in te dienen maar dat hij aan dat voornemen geen uitvoering heeft gegeven. Ten overvloede merkt de raad op dat het klachtonderdeel, voor zover dat ziet op de brief van 4  juni 2010, ook ongegrond is nu het handelen van verweerder valt onder de uitzondering zoals door de deken genoemd onder punt 2 van zijn brief van 25 mei 2010.

5.2 Ad klachtonderdeel b:

Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goed dunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid van advocaten te beknotten. Deze vrijheid brengt evenwel niet mee dat de advocaat de belangen van de wederpartij van zijn cliënt nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.3 Verweerder heeft, gemeten naar deze maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat verweerder zijn cliënt aanvankelijk adviseerde om niet akkoord te gaan met verlaging van de vraagprijs is, gelet op de stelling van verweerder dat hij de bijstelling van de vraag- en laatprijs in verband met het korte tijdsbestek niet reëel achtte, niet onbegrijpelijk. Gesteld noch gebleken is verder dat het niet tijdig traceren van de gedane betaling op de kantoorrekening van verweerder de belangen van de cliënten van klaagsters nodeloos heeft geschaad. Ten slotte blijkt uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, dat verweerder van zijn kant ook herhaaldelijk voorstellen heeft gedaan die niet zijn geaccepteerd. Dat verweerder in de weg heeft gestaan aan een oplossing in der minne, is dan ook onvoldoende gebleken. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

- klaagsters niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a;

- klachtonderdeel b ongegrond

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy,

J.M. van de Laar, R. Lonterman, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2012.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl