Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2012:YA3791

Zaaknummer

61/11

Inhoudsindicatie

In het tuchtrecht geldt als regel dat een klacht binnen een redelijke termijn moet worden ingediend. Bij oveschrijding van de redelijke termijn volgt niet-ontvankelijkheid.Het is een advocaat toegestaan een beroep te doen op verjaring indien zijn voormalig cliënt stelt een vordering op de advocaat te hebben. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht ten dele niet-ontvankelijk, ten del ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 22 juni 2012

in de zaak 61/11

naar aanleiding van de klacht van:

de besloten vennootschap [   ] B.V.

klaagster

tegen

mr. [   ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 4 juli 2011 met kenmerk 010/011 KA 006, door de raad ontvangen op 5 juli 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Assen de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 maart 2012 in aanwezigheid van verweerder. De vertegenwoordigster van klaagster heeft laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1    In of omstreeks 2000 heeft klaagster verweerder in contact gebracht met een Franse vennootschap, D. Het betrof een zakelijke relatie van klaagster en deze had rechtsbijstand nodig in verband met een geschil met een in A. gevestigde vennootschap, K. Klaagster heeft de declaraties van verweerder, gericht aan D., betaald op de kantoorrekening van verweerder. Klaagster heeft zich in 2009 tot verweerder gewend. Op of omstreeks 10 april 2010 heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in verband met een financieel probleem.

2.2    Bij brief van 25 augustus 2010 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

klachtonderdeel a

3.2    Klaagster verwijt verweerder dat deze heeft nagelaten om -conform afspraak- de door klaagster ten behoeve van D. betaalde declaraties van verweerder terug te betalen.

Klaagster stelt dat zij met verweerder is overeengekomen dat zij de kosten van de door verweerder voor D. te verrichten werkzaamheden (gedeeltelijk) voor zou schieten. Verweerder zou de desbetreffende bedragen aan klaagster moeten terugbetalen indien en zodra K. in het kader van de tussen K. en D. te voeren procedure zou worden veroordeeld om een bedrag aan D. te betalen en verweerder in verband daarmee derdengelden onder zich zou krijgen, dan wel wanneer D. betalingen zou verrichten aan verweerder. Klaagster stelt dat zij heeft vernomen dat verweerder medio 2005/2006 gelden van K.  heeft ontvangen. Klaagster stelt dat zij een bedrag van € 11.333,88 ten behoeve van D. heeft betaald aan verweerder. Klaagster heeft verweerder daarop aangesproken en om terugbetaling verzocht. Verweerder heeft dit geweigerd. Klaagster acht dit klachtwaardig.

klachtonderdeel b

3.3    Klaagster verwijt verweerder dat hij zich in verband met haar vordering op hem in de onderhavige klachtzaak op verjaring beroept.

klachtonderdeel c

3.4    Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij zich tijdens de behandeling van een door het kantoor van verweerder tegen klaagster aanhangig gemaakt incasso kortgeding op 8 december 2010 onnodig grievend heeft uitgelaten door te suggereren dat klaagster zich zou hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Klaagster heeft gesteld dat haar vertegenwoordigster tijdens de behandeling van het kortgeding een document heeft overgelegd afkomstig van een zekere B. waarvan verweerder zou hebben gesteld dat de vertegenwoordigster van klaagster dat heeft opgesteld en voorzien van een vervalste handtekening. Klaagster acht dit een advocaat onwaardig en klachtwaardig.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster een schuld van een derde (D.) heeft voldaan door betaling van declaraties van verweerder aan D. Verweerder heeft de kosten van rechtshulp in rekening gebracht bij D. Klaagster heeft een gedeelte van de facturen voldaan en gaf aan dat zij de desbetreffende bedragen met D. – met wie immers door klaagster zaken werden gedaan – zou verrekenen. Verweerder verwijst naar een door hem overgelegde brief van 24 maart 2000 van D. aan verweerder. Daarin staat

“voor de honoraria, provisie en kosten voor deze procedure, zijn wij overeengekomen met mevrouw D. (afk. raad) dat alle rekeningen zouden worden geregeld via M. (afk. raad)”

4.2    Verweerder betwist dat met klaagster is afgesproken dat deze de kosten van de werkzaamheden van verweerder voor D. zou voorschieten en dat verweerder de desbetreffende bedragen aan klaagster zou moeten terugbetalen.

4.3    Overigens is de zaak tussen D. en K. al in 2002 afgewikkeld en niet in 2005/2006, zoals klaagster stelt.

4.4    Voorts voert verweerder aan dat opmerkelijk is dat door klaagster tot april 2010 niet is geklaagd. Hij is van mening dat klaagster geen vordering op hem respectievelijk zijn kantoor heeft. Hij meent niet klachtwaardig te hebben gehandeld.

4.5    Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de deken een vergissing heeft gemaakt waar hij spreekt van € 18.365,86. Het ging destijds niet om een bedrag in euro’s maar in guldens. Omgerekend ging het om een ander bedrag dan door de deken genoemd. Bovendien is de hoogte van het bedrag niet juist. Het bedrag dat K. aan D. moest betalen bedroeg uiteindelijk € 18.378,10.

Ad klachtonderdeel b

4.6    Voor het geval mocht blijken dat klaagster wel een vordering op verweerder dan wel diens kantoor heeft, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de desbetreffende vordering is verjaard, nu de verjaringstermijn voor geldvorderingen is voltooid en geen stuiting door klaagster heeft plaatsgevonden.

Ad klachtonderdeel c

4.7    Verweerder stelt dat hij zich ter zitting niet op de door klaagster gestelde wijze heeft uitgelaten. Verweerder heeft weliswaar ernstige twijfels geuit ten aanzien van de juistheid c.q. betrouwbaarheid van de verklaring van genoemde B., doch hij heeft klaagster niet beschuldigd van valsheid in geschrifte.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a

5.1    Uit de stukken is gebleken dat verweerder de belangen heeft behartigd van D. in een procedure tegen K. bij de rechtbank A. D. was zijn opdrachtgever. Verweerder is met D. in contact gekomen door tussenkomst van de bestuurder van klaagster, mevrouw D. Voorts staat vast dat klaagster declaraties heeft betaald van verweerder aan D., waarvan de hoogte tussen partijen niet vast staat. De procedure tussen D. en K. bij de rechtbank A. is voor D. succesvol afgesloten. Naar aanleiding van het door K. ingestelde hoger beroep is uiteindelijk een schikking bereikt en vervolgens is de zaak afgewikkeld.

5.2    Bij brief van 5 april 2001 aan klaagster schrijft verweerder over de afloop van de procedure tussen D. en K :   

 “Met het aangaan van deze regeling is een einde gekomen aan het door de wederpartij (bedoeld wordt K.-raad) ingestelde hoger beroep en zijn alle procedures met betrekking tot D. (afk. raad) afgewikkeld.”

5.3    Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of klaagster ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. De raad overweegt daartoe als volgt.

5.4    In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat er van mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend.

5.5    Bij deze afweging zal de tuchtrechter rekening houden met de relevante feiten en omstandigheden, zoals de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.

5.6    In het onderhavige geval staat vast dat verweerder in het voorjaar van 2002 aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat de zaak tussen D. en K. was afgewikkeld. Klaagster heeft geen argumenten aangevoerd waarom zij tot 2010 heeft gewacht met het indienen van een klacht. In die omstandigheden acht de raad het belang van verweerder bij rechtszekerheid zwaarder wegen dan het belang van klaagster bij toetsing van haar klacht door de tuchtrechter. Klaagster is in dit klachtonderdeel dan ook niet-ontvankelijk.

5.7    Ten overvloede merkt de raad op dat, ook als klaagster wel ontvankelijk zou zijn, dit verwijt geen doel kan treffen, omdat klaagster de afspraken waarop zij zich beroept in het geheel niet nader onderbouwt, terwijl verweerder de volgens klaagster gemaakte afspraken betwist.

Ad klachtonderdeel b

5.8    Dit klachtonderdeel oordeelt de raad ongegrond. Niet valt in te zien waarom verweerder geen beroep mocht doen op het feit dat in zijn visie de vordering van klaagster (waarvan het bestaan overigens door verweerder is betwist) was verjaard. Dit is een volkomen legitiem verweer tegen een gepretendeerde vordering. Ook een advocaat mag daarop een beroep doen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c

5.9    Dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd. Klaagster beroept zich op een verklaring van B. Niet valt in te zien waarom verweerder geen vraagtekens mag plaatsen bij de inhoud van de overgelegde verklaring. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt klaagster in klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk en oordeelt de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P. Schulting, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, A.J.H. Geense, G.E.J. Kornet, J.V. van Ophem, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2012.

          Voorzitter                                                                             Griffier

                                                                                                 

Deze beslissing is in afschrift op        juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Assen   

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Assen

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl