Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2739

Zaaknummer

B5-2012

Inhoudsindicatie

Nu de gevolgen van het advies van verweerder voor klager reeds op 12 april 1979 kenbaar waren, sindsdien veertig jaren zijn verstreken terwijl verweerder zich niet meer tegen de betreffende klacht kan verweren, is sprake van een niet tijdig ingediende klacht.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 21 mei 2012

in de zaak B5 - 2012

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 23 januari 2012 op de klacht van:

 

dhr. A

 

klager

 

tegen:

 

mr. C

 

verweerder

 

 

1               Verloop van de procedure

 

1.1         Bij brief aan de raad van 4 januari 2012, door de raad ontvangen op 5 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement B de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.2         Bij beslissing van 23 januari 2012 heeft de  plaatsvervangend  voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 24 januari 2012 is verzonden aan klager.

 

1.3         Bij brief van 30 januari 2012, door de raad ontvangen op 1 februari 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

 

1.4         Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 april 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.5         De raad heeft kennisgenomen van:

 

-            de beslissing van de voorzitter waarvan verzet;

-            de stukken in de klachtzaak;

-            het verzetschrift van klager d.d. 30 januari 2012.

 

 

2               FEITEN

 

2.1         Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad uit van de feiten zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven, nu het verzet daartegen niet is gericht.

 

In aanvulling hierop neemt de raad ter vaststelling van de feiten nog in aanmerking de inhoud van pagina 2 van de akte van dading tussen klager en NV I. Deze pagina is ter zitting  van 2 april 2012 door klager aan de raad overgelegd in aanvulling op het zich reeds in het dossier bevindende deel van de akte. Voor zover hier van belang houdt deze het volgende in:

 

“Partij A verleent na betaling van het onder 1 genoemde bedrag aan de Maatschappij, alsmede aan allen, die uit welken hoofde dan ook [mede] aansprakelijk zouden kunnen zijn voor de door partij A geleden schade, volledige kwijting en decharge voor alle door haar ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, hoe ook genaamd en welke aard dan ook; Partij A verklaart in dit verband uitdrukkelijk de gevolgen van een eventuele verergering of verslechtering van haar kwaal of kwalen voor eigen rekening en risico te nemen. (….)”

 

“Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt te B (…)”

 

De akte is op  12 april 1979  ondertekend door klager te B.

 

2.2         Bij brief van 30 mei 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder .

 

3               KLACHT EN VERZET

 

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:

 

Verweerder is in de behartiging van de belangen van klager tekortgeschoten, waardoor hij financieel is benadeeld. Klager heeft op 15 mei 1970 een ernstig verkeersongeluk gehad ten gevolge waarvan hij schade heeft geleden. Verweerder heeft als klagers toenmalige advocaat een dading (vaststellingsovereenkomst) gesloten, inhoudende dat door de verzekeraar van de wederpartij bij het ongeval aan klager fl. 30.000 werd betaald. In 2010 is klager gebleken dat daarbij geen rekening is gehouden met pensioenopbouw, als gevolg waarvan klager 30% pensioenopbouw tekort komt.

3.2         De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

 

Verweerder heeft op de akte van dading niet de stuiting toepast. Hij was de deskundige, klager niet, en heeft geen rekening gehouden met klagers toekomstige inkomen en pensioentekort.

 

4               BEOORDELING

In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring voor het indienen van een klacht. Zoals reeds door de plaatsvervangend voorzitter bij beslissing van 23 januari 2012 is overwogen zal, bij de beoordeling of een klacht tijdig is ingediend, het maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, moeten worden afgewogen tegen het belang van de advocaat die er ter wille van rechtszekerheid vanuit moet kunnen gaan dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. Daarbij is van belang het tijdstip waarop klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen en moet mede in aanmerking worden genomen het risico dat de advocaat door tijdsverloop in zijn verdediging kan worden geschaad.

Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline begint de termijn voor het indienen van een klacht te lopen op het moment waarop de gevolgen van de handelswijze van de advocaat voor de klager kenbaar zijn geworden.

De raad stelt vast dat klager op advies van verweerder de vaststellingsovereenkomst is aangegaan. Uit de akte van dading, door klager ondertekend op 12 april 1979, blijkt dat deze destijds met NV I is overeengekomen dat aan klager een “lump sum” zou worden uitgekeerd van fl. 30.000,-- voor vergoeding van materiële en immateriële schade en dat klager daarbij volledige kwijting en décharge heeft verleend voor alle door hem ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, hoe ook genaamd en van welke aard ook.

Voor klager waren de gevolgen van het advies van verweerder om de akte te tekenen [te weten het feit dat hij na het aangaan van de overeenkomst geen aanspraak meer zou kunnen maken op verder geleden of in de toekomst te lijden schade van welke aard dan ook] derhalve op 12 april 1979 kenbaar, zodat de termijn voor het indienen van een klacht reeds op die datum is gaan lopen. Sindsdien zijn 33 jaren verstreken terwijl thans moet worden vastgesteld dat verweerder zich - bij gebreke van informatie over de zaak - niet meer tegen de betreffende klacht kan weren. Gelet op deze omstandigheden is de raad met de plaatsvervangend voorzitter van oordeel dat het belang van verweerder dient te prevaleren en de klacht niet tijdig is ingediend. De raad verenigt zich derhalve, onder aanvulling van de gronden, met de beslissing van de voorzitter en zal het verzet mitsdien ongegrond verklaren.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

Verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs J.J.M. Goumans, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef en J.D.E. van den Heuvel, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2012 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op      22 mei 2012              per aangetekende brief verzonden aan:

-                 klager

-                 verweerder

-                 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda

-                 de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.