Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3143

Zaaknummer

R.3923/12.57

Inhoudsindicatie

Dekenklacht, tegelijk ingediend met een schorsingsverzoek ex artikel 60b subsidiair artikel 60c Advocatenwet.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in een bepaalde periode belangen behartigd van een cliënt in strafzaken, die eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Verweerder is zeer nauwe banden met de cliënt aangegaan en is in een situatie geraakt waarin hij door de cliënt werd afgeperst en waarin hij zijn onafhankelijkheid als advocaat heeft prijs gegeven. Verweerder heeft zich tot de deken gewend voor raad.

Inhoudsindicatie

De klacht heeft grotendeels betrekking op handelingen die verweerder in het kader van de te nauwe relatie met de cliënt heeft verricht. De klacht behelst dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, de gedragsregels 2, 6, 25, 29, 35 en 37 heeft overtreden en in het bijzonder dat verweerder zijn onafhankelijkheid als advocaat heeft prijs gegeven. Daarnaast wordt verweerder verweten dat hij, in het kader van het voornemen van de deken om een klacht in te dienen, in de gevoerde gesprekken niet eigener beweging de deken heeft geïnformeerd over een pand, dat verweerder in eigendom toebehoort en waarin door een huurder een sexinrichting werd geëxploiteerd.

Inhoudsindicatie

De klacht wordt gegrond verklaard voor zover het gaat om de volgende gedragingen:

Inhoudsindicatie

met de cliënt een bezoek te brengen aan een sexclub en het aldaar van die cliënt aannemen en gezamenlijk gebruiken van cocaïne; het met de pinpas van de cliënt, die gedetineerd was, pinnen van geld van diens bankrekening en vervolgens geld vanaf de privé bankrekening overmaken op de bajesrekening van de cliënt; het op verlangen van de cliënt verrichten van chauffeursdiensten voor de cliënt en diens kinderen, aan welk verlangen verweerder geen weerstand kon bieden, zodat hij zijn onafhankelijkheid heeft prijs gegeven; het in de gegeven omstandigheden niet eigener beweging aan de deken verstrekken van informatie over de (in de publiciteit gekomen) verwikkeling rond het pand dat verweerder in eigendom heeft.

Inhoudsindicatie

Maatregel: schorsing voorwaardelijk voor de duur van drie maanden.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 februari 2012 heeft klager, hierna ook wel: de deken, ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad, met gesloten deuren, van 2 april 2012. Ter zitting is mr. E.A. van Win, deken, verschenen, vergezeld van mr. A. Sennef. Verweerder is verschenen, vergezeld van mr. I. van Straalen. Deze heeft een pleitnota overgelegd. De behandeling van het verzoek is voortgezet ter zitting van 7 mei 2012 alwaar de deken, vergezeld van mr. A. Sennef, en verweerder, vergezeld van mr. I. van Straalen, zijn verschenen. Ter zitting heeft de deken een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is telkens proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Vanaf 27 augustus 2004 is verweerder als advocaat op het tableau ingeschreven.

2.2 Op 7 maart 2011 heeft verweerder contact opgenomen met de deken, waarna een gesprek tussen verweerder en de deken is gevoerd op 8 maart 2011. Het gesprek en daarna volgende gesprekken hadden betrekking op de hierna vanaf nummer 2.4 vermelde feiten en omstandigheden.

2.3 Tussen verweerder, die tijdens de gesprekken vanaf 5 oktober 2011 werd bijgestaan door een advocaat, en de deken, die telkens werd bijgestaan door een of meer leden van de Raad van Toezicht, zijn hierna gesprekken gevoerd op 29 en 31 maart 2011, 31 augustus 2011, 5 oktober 2011 en 2 november 2011. In enkele van de gevoerde gesprekken heeft de deken meegedeeld te overwegen een ambtshalve klacht tegen verweerder in te dienen alsmede een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet tegen verweerder in te dienen.

2.4 De vorenbedoelde feiten en omstandigheden, waarover de gesprekken zijn gevoerd, betreffen het navolgende.

2.5 Op 22 juni 2010 heeft verweerder voor het eerst rechtsbijstand verleend aan de heer X, die toen gedetineerd was. De rechtsbijstand had betrekking op de gevangenhouding van X. De gevangenhouding is geschorst, waardoor X op vrije voeten werd gesteld. Verweerder is daarop ingegaan op een uitnodiging van X voor een diner. Het diner werd vervolgd met een bezoek aan een sexclub alwaar verweerder en X cocaïne hebben gebruikt. Verweerder heeft deze aangenomen zonder daarvoor te betalen.

2.6 Enige tijd later werd X opnieuw gedetineerd. Tijdens de detentieperiode heeft verweerder van X diens pinpas en pincode in ontvangst genomen. Verweerder heeft daarmee geld gepind. Vanaf zijn privérekening heeft verweerder vervolgens geld overgemaakt aan X op diens zogeheten bajesrekening.

2.7 Nadat de detentie van X geëindigd was, heeft verweerder hem opgehaald bij de penitentiaire inrichting en hem afgezet waar X dat wenste.

2.8 Hierna is het meermalen gebeurd dat X verweerder opriep om hem te vervoeren. Verweerder werd aldus ook meegenomen naar afspraken van X met derden. X droeg somtijds een wapen bij zich, hetwelk hij in de auto van verweerder tenminste eenmaal aan verweerder heeft getoond.

2.9 Verweerder is er toe overgegaan om instructies en verzoeken van X te honoreren, bijvoorbeeld om diens kinderen te halen en te brengen naar een zwembad. Verweerder is op aandringen van X samen met X sport gaan bedrijven.

2.10 Verweerder heeft voor X en diens familieleden werkzaamheden als advocaat verricht, waarbij hij sommige werkzaamheden voor X om niet verrichtte en de werkzaamheden voor de familieleden op basis van een toevoeging.

2.11 Voor de behandeling van een nieuwe strafzaak heeft X een andere advocaat verzocht zijn belangen te behartigen. In verband met die zaak heeft verweerder een verhoor van X als aangever/getuige bijgewoond, daarbij optredend als advocaat van X.

2.12 Vanaf omstreeks augustus 2010 heeft verweerder meermalen gelden aan X betaald. Aanvankelijk geschiedde dit vrijwillig, bij wijze van lening aan X, later heeft verweerder betalingen verricht naar aanleiding van bedreigingen van X.

2.13 Verweerder heeft met een andere cliënt, hierna: Y, gesproken over zijn relatie met X. Verweerder heeft van gesprekken die hij heeft gevoerd met X en met Y geluidsopnamen gemaakt, zonder hen daarvan vooraf mededeling te doen.

2.14 Op 7 maart 2011 heeft verweerder contact opgenomen met de deken, waarbij verweerder liet weten dat hij ernstig werd bedreigd.

2.15 Verweerder is eigenaar van een onroerende zaak in Utrecht. Verweerder heeft deze verhuurd aan een derde, die aan het pand verbouwingen heeft verricht. Aangaande dit pand is op 16 september 2011 een artikel in een landelijk dagblad verschenen, waarin wordt vermeld dat in het pand een illegaal bordeel was aangetroffen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt de deken verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de gedragsregel 2, 6, 25, 29,35 en 37 doordat verweerder:

a. met zijn cliënt X een bezoek aan een club als vorenbedoeld heeft gebracht en van die cliënt cocaïne heeft aangenomen en gezamenlijk gebruikt;

b. financiële handelingen heeft verricht buiten het zicht van de normale praktijkvoering door geld te pinnen met de pinpas van X en vervolgens vanaf zijn, verweerders, privérekening geld heeft overgemaakt op de zogeheten bajesrekening van X;

c. verweerder heeft X op diens verzoek bij het einde van zijn detentie opgehaald bij de penitentiaire inrichting. Verweerder heeft ten onrechte gehoor gegeven aan dat verzoek;

d. er een gewoonte van heeft gemaakt om als taxichauffeur voor X te fungeren en aanwezig te zijn bij besprekingen waarbij X zich schuldig maakte aan afpersingen en/of strafbare feiten;

e. voor werkzaamheden die hij voor X heeft verricht geen honorarium in rekening heeft gebracht;

f. tijdens een verhoor van X en later diens vriendin als verdachten zich als advocaat van X en diens vriendin heeft gepresenteerd zonder voorafgaand overleg met de behandelend advocaat;

g. gesprekken met X en Y heeft opgenomen zonder hen daarvan vooraf mededeling te doen; mogelijk heeft verweerder de vertrouwelijkheid van het dossier van Y geschonden;

h. geen antwoord heeft gegeven op sommige vragen van de deken, zoals de vraag of verweerder over een arbeidsongeschiktheidsverzekering beschikt en de vraag om opgaaf te doen van de notaris waar verweerder de geluidsopnames van de gesprekken heeft gedeponeerd. Voorts heeft verweerder niet tijdig en zelf gemeld dat er in een pand in Utrecht, dat hem in eigendom toebehoorde, een sexinrichting was gevestigd.

 

4 VERWEER

4.1 Ter zitting heeft verweerder verweer gevoerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat de advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Dit kan zich onder meer voordoen bij het aangaan van nauwe persoonlijke banden met een cliënt.

5.2 Klager heeft bij dit klachtonderdeel toegelicht dat het bezoeken van een sexclub en het gebruiken van door de cliënt aangereikte cocaïne meebrengt dat de cliënt “vat” op de advocaat krijgt en dat de advocaat het risico loopt zich chantabel te maken.

5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat het uit eten gaan met een cliënt op zichzelf gewoon is en dat een bezoek aan een sexclub niet tuchtrechtelijk laakbaar is, evenmin als het gebruiken van cocaïne.

5.4 De raad is van oordeel dat verweerder zich door het ondernemen van de beschreven activiteiten met X heeft begeven in een situatie waarin zijn vrijheid en onafhankelijkheid ten opzichte van X als zijn cliënt in gevaar zouden kunnen komen. Dat dit gevaar zich verwezenlijkt heeft, is niet doorslaggevend. De beschreven activiteiten gaan naar het oordeel van de raad een informeel zakelijk contact met de cliënt verre te buiten en zijn te beschouwen als een te nauwe persoonlijke band met de cliënt. Daarbij komt dat verweerder de activiteiten ondernam met een cliënt in strafzaken, die – naar verweerder wist - eerder strafrechtelijk was veroordeeld.

5.5 Klachtonderdeel a is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.6 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat zorgvuldigheid dient te betrachten in financiële aangelegenheden.

5.7 Vaststaat dat verweerder de pinpas van X onder zich heeft genomen en daarmee geld heeft “gepind” van de bankrekening van zijn cliënt. Vervolgens heeft verweerder vanaf zijn privébankrekening gelden overgemaakt op de bankrekening (bajesrekening) van X, die gedetineerd was.

5.8 Verweerder heeft aangevoerd dat het hier weliswaar niet gaat om een taak die tot de normale praktijk behoort, maar dat het tuchtrechtelijk niet laakbaar is en zelfs niet ongewoon. Ook heeft verweerder aangevoerd dat hij het opgenomen geld heeft doorgestort aan X en dat hij over de financiële transactie geen onenigheid met X heeft gehad.

5.9 De raad neemt in aanmerking dat de financiële transactie direct betrekking heeft op de belangenbehartiging voor X. Hij heeft het geld gepind en overgemaakt aan X uitsluitend in verband met het feit dat hij als advocaat van X optrad. De transacties zijn uitgevoerd buiten de administratie van de praktijk om.  

De raad is van oordeel dat het een behoorlijk advocaat, gezien de regel dat hij zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden dient te betrachten, niet betaamt om op deze wijze te handelen. Transacties die – zoals in casu – betrekking hebben op de rechtspraktijk dienen te allen tijde controleerbaar uit de administratie van een kantoor te blijken.

5.10 Klachtonderdeel b is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.11 Anders dan klager in de toelichting op dit klachtonderdeel heeft gesteld, is niet gebleken dat verweerder zich heeft laten dwingen om X bij het ontslag uit zijn detentie bij de penitentiaire inrichting op te halen. Verweerder heeft aangevoerd dat zijn gedraging is te beschouwen in het kader van acquirerende activiteiten.

5.12 Niet valt in te zien dat verweerder zich op dit punt heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. 

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.13 Verweerder heeft bevestigd dat hij regelmatig chauffeursdiensten voor X of zijn familieleden is gaan verlenen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij slachtoffer was van afpersing en dat dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Verweerder heeft bestreden dat hij, in het kader van de verleende diensten, betrokken zou zijn geweest bij strafbare feiten die zouden zijn gepleegd door X.

Voorts heeft verweerder onder meer aangevoerd dat hij zich bedreigd voelde door een gelegenheid waarbij X hem in de auto een pistool toonde.  

Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat, door het feit dat hij aan de verlangens van X geen weerstand kon bieden, zijn onafhankelijkheid heeft prijsgegeven.

5.14 De raad is van oordeel dat verweerder door het verlenen van de chauffeursdiensten zich in een nauwe persoonlijke band met X heeft begeven, waardoor zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar konden komen. 

Het betaamt een behoorlijk advocaat niet om zich in de zakelijke relatie tot de cliënt te laten lenen voor chauffeursdiensten voor die cliënt en diens familieleden.

In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

5.15 Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen is niet komen vast te staan dat verweerder, bij het uitvoeren van de chauffeursdiensten, betrokken is geweest bij criminele handelingen van X. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.16 Vaststaat dat verweerder sommige werkzaamheden voor X heeft verricht zonder daarvoor honorarium in rekening te brengen.

5.17 Klager heeft in de toelichting op dit klachtonderdeel gesteld dat gedragsregel 25 lid 1 in zijn algemeenheid vergt dat de advocaat een redelijk salaris aan de cliënt in rekening brengt.

5.18 Anders dan klager heeft gesteld strekt gedragsregel 25 er niet toe de advocaat te verplichten om aan de cliënt een redelijk salaris in rekening te brengen. De regel behelst dat de advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening behoort te brengen. De gedragsregel beoogt te verhinderen dat de advocaat excessief declareert. 

Zonder bijkomende omstandigheden, waarvan in casu niet gebleken is, acht de raad het niet declareren van sommige werkzaamheden door verweerder niet laakbaar.

5.19 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

5.20 Terzake van dit klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat de door X in het kader van de nieuwe zaak benaderde advocaat niet heeft geklaagd over het optreden van verweerder.  

Verweerder heeft voorts aangevoerd dat X in de betreffende zaak werd gehoord als aangever/getuige, alsmede dat hij X bijstand heeft verleend op diens uitdrukkelijk verzoek, terwijl de andere advocaat niet aanwezig was ter verlening van rechtsbijstand.  

Klager heeft een en ander niet weersproken.

5.21 Gezien de door verweerder gegeven uitleg, waarvan de onjuistheid niet is komen vast te staan en gelet op het feit dat niet is gebleken dat de door X benaderde advocaat bezwaar had tegen het betreffende optreden van verweerder, is de raad van oordeel dat de verweten handeling niet laakbaar is.

5.22 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

5.23 Verweerder heeft bevestigd dat hij opnamen heeft gemaakt van een gesprek tussen hemzelf en Y, waarbij een kantoorgenoot van verweerder aanwezig was. Verweerder heeft gesteld dat hij het gesprek heeft opgenomen daar hij reden had te vermoeden dat Y had getracht een poging tot afpersing van X mede te plegen. Voorts heeft Y ook opnamen van dat gesprek gemaakt.

5.24 Op basis van het dossier gaat de raad ervan uit dat de door verweerder gemaakte opname niet aan een ander dan de deken ter beschikking is gesteld.

5.25 Klager heeft in verband met dit klachtonderdeel gewezen op gedragsregel 36 en gedragsregel 6.

5.26 De raad neemt in aanmerking dat tussen partijen in confesso is dat verweerder door X werd afgeperst en dat Y daarbij een, minstgenomen, dubieuze rol heeft gespeeld. 

De raad neemt voorts in aanmerking dat verweerder de opname heeft gemaakt om zich te beschermen tegen mogelijk hernieuwde afpersing en dat de opname niet is gemaakt om deze in een zaak voor een cliënt te gebruiken.

In de gegeven omstandigheden acht de raad het maken van de opname niet tuchtrechtelijk laakbaar. 

In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.27 Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij een dossier van Y aan X of een ander ter beschikking heeft gesteld of ter inzage heeft gegeven. Tegenover het verweer is niet komen vast te staan dat verweerder een dossier van X aan een derde ter inzage heeft gegeven. De raad merkt op dat klager in de toelichting op dit klachtonderdeel niet meer heeft gesteld dan dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder (kopie van) het dossier van Y aan X heeft afgegeven. 

Ook in zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel h

5.28 In het algemeen geldt dat de advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen.

5.29 Klager heeft bij dit klachtonderdeel aangevoerd dat verweerder niet over al hetgeen hij heeft meegemaakt openheid van zaken heeft gegeven. Voorts dat verweerder op onderdelen wisselende informatie heeft verstrekt. Klager heeft hierbij verwezen naar de met verweerder gevoerde gesprekken.

Voorts verwijt klager verweerder dat deze niet eigener beweging informatie heeft verstrekt over het pand in Utrecht, dat in eigendom aan hem toebehoorde en waarin een sexinrichting was gevestigd.

5.30 De raad stelt voorop dat het in deze zaak niet gaat om een “standaard” onderzoek van de deken naar aanleiding van een bij hem ingediende klacht noch om een informatieverzoek van de deken dat verband houdt met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek.  

Verweerder heeft zich tot de deken gewend om raad in verband met het feit dat verweerder werd afgeperst. Klager heeft in dat kader gesprekken met verweerder gevoerd en heeft, na overleg met het Openbaar Ministerie, zelfs een sommatiebrief aan X geschreven teneinde deze ervan te weerhouden verweerder nog langer af te persen.  

Klager en diens medewerksters, leden van de Raad van Toezicht, hebben tal van gesprekken met verweerder gevoerd en e-mails met hem gewisseld, welke kennelijk niet in het teken stonden van een tuchtrechtelijk onderzoek, maar juist in het teken van bijstand aan verweerder.  

Op zeker moment is deze bijstand “omgeslagen” in onderzoek van klager met het oog op een dekenklacht.  

Niet gesteld of gebleken is dat verweerder klager expliciet heeft geïnformeerd dat hij zijn bijstand liet overgaan in een tuchtrechtelijk onderzoek. Volgens het door verweerder opgestelde verslag van het gesprek van 31 augustus 2011 heeft verweerder aan het slot van dat (lange) gesprek aan klager slechts voorgehouden dat de Raad van Toezicht zich zou moeten ‘beraden’ of er een tuchtrechtelijke reactie diende te volgen. Niet duidelijk is waar de deken het ‘met raad en daad bijstaan’ heeft beëindigd en is begonnen met een tuchtrechtelijk onderzoek. De raad stelt bij deze gang van zaken minstgenomen een vraagteken. 

Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de raad niet aan verweerder worden tegengeworpen dat hij niet steeds even consistent of volledig is geweest in zijn informatieverschaffing aan klager.

In dit verband acht de raad voorts relevant dat klager zich beroept op zijnerzijds van de gesprekken opgemaakte gespreksverslagen, maar dat de verslagen op wezenlijke onderdelen door verweerder uitdrukkelijk zijn betwist. Voor zover dit klachtonderdeel zich richt op informatie over de arbeidsongeschiktheidsverzekering van verweerder merkt de raad op dat het hebben van een arbeidsongeschiktheidsverzekering niet tot de verplichtingen van een advocaat behoort en dat een gebruikelijk onderzoek naar de naleving van voor advocaten geldende verordeningen niet betrekking heeft op deze verzekering.  

5.31 De verwikkeling rond het pand in Utrecht is omstreeks begin oktober 2011 aan de orde gekomen, naar aanleiding van een artikel in een landelijk dagblad.

Het artikel behelsde de informatie dat aan verweerder bleek toen legale sexinrichting was ontruimd. Klager verwijt verweerder op dit punt dat verweerder eerst in de bespreking van 5 oktober 2011 naar aanleiding van een vraag van klager informatie heeft gegeven over het pand in Utrecht.

5.32 De raad is van oordeel dat, gezien de reeds bij verweerder spelende omstandigheden en de tot en met augustus 2011 gevoerde gesprekken, verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door klager niet eigener beweging over de ontwikkelingen rond het pand in Utrecht te informeren.  

Slechts in zoverre is dit klachtonderdeel gegrond. Voor het overige acht de raad het ongegrond.

 

6 MAATREGEL

De raad beschouwt de begane overtredingen als ernstige inbreuken op de voor advocaten geldende regels. Verweerder heeft in de stukken en zijn eerste verweer ter zitting steeds ontkend dat hij zijn onafhankelijkheid in de relatie tot X heeft prijsgegeven en heeft eerst aan het slot van de tweede zitting desgevraagd bevestigd dat hij zijn onafhankelijkheid heeft prijsgegeven.

De raad neemt voorts in aanmerking dat niet is gebleken dat zich, buiten de verwikkelingen met X en Y, andere zaken hebben voorgedaan die aanleiding geven tot klachten over het optreden van verweerder. Verweerder is niet eerder met de tuchtrechter in aanraking geweest. 

Voor de door klager bepleite maatregel van schrapping ziet de raad aldus geen aanleiding. Wel acht de raad een zware maatregel geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdelen a, b, d (gedeeltelijk, in de onder nummer 5.14   vermelde zin) en h (gedeeltelijk, in de onder nummer 5.32 vermelde zin)

  gegrond;

- legt als maatregel op schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, met bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer

  zal worden gelegd tenzij de Raad van Discipline anders mocht bepalen op  grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar

  aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig  gemaakt;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl