Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-07-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3090
Zaaknummer
M 28 - 2011
Inhoudsindicatie
Vast is komen te staan dat verweerder willens en wetens de rechter onjuist heeft geïnformeerd en daardoor heeft misleid. Vertrouwen in de rechterlijke macht zodanig ondermijnd, dat deze handelwijze hem ernstig valt aan te rekenen.
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond; schorsing drie maanden.
Uitspraak
Beslissing van 2 juli 2012
in de zaak M 28 - 2011
1. A.
2. B.
klagers
gemachtigde:
C.
tegen:
D.
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 2 februari 2011 met kenmerk DOK 6744 , door de raad ontvangen op 3 februari 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 april 2011 in aanwezigheid van klager sub 1 en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad van discipline heeft bij tussenbeslissing van 16 mei 2011 de behandeling van de klacht voor onbepaalde tijd aangehouden en klagers opgedragen de griffier van de raad ervan in kennis te stellen wanneer in de procedure bij de rechtbank Maastricht eindvonnis was gewezen.
1.4 De gemachtigde van klagers heeft bij brief van 19 maart 2012 een kopie van het vonnis van de rechtbank Maastricht, alsmede van het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 7 november 2011, aan de griffier van de raad toegezonden.
1.5 De behandeling van de klacht is voortgezet ter zitting van de raad van 11 juni 2012 in aanwezigheid van klagers, de gemachtigde van klagers en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van:
- de brief van de deken van 2 februari 2011, met bijlagen;
- de brief van de deken van 9 februari 2011, met bijlagen;
- de brief van 8 april 2011van verweerder, met bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klagers van 19 maart 2012, met bijlagen;
- de brief van verweerder van 23 mei 2012, met bijlagen
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klagers en verweerder waren in een geschil verwikkeld over de verkoop van het paard V door klagers aan verweerder. Klagers stelden het paard V aan verweerder te hebben verkocht, in maart 2007 de ene helft van het paard voor een bedrag van € 4.200,- en in december 2008 de andere helft, eveneens voor een bedrag van € 4.200,-. Verweerder betwistte het paard V van klagers te hebben gekocht.
2.2 Verweerder heeft bij brief van 21 juli 2008 aan het Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland, verder het KWPN, op briefpapier van zijn kantoor het volgende geschreven:
“Ingesloten doe ik u een origineel stamboekbewijs toekomen met het verzoek aan u bijgevoegd stamboekbewijs te willen overschrijven naar de nieuwe eigenaar, zijnde mevrouw X,”
2.3 Klagers hebben in verband met de door hen beweerde verkoop van het paard V een procedure tegen verweerder aanhangig gemaakt. Op 25 juni 2010 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens deze comparitie onder meer het volgende verklaard:
“ Sinds medio 2007 kom ik bij de manege. Ik heb nooit gesprekken gevoerd over de koop van een paard genaamd V. Mijn vrouw X. heeft geen papieren in haar bezit. Ik merk op dat de registratie geen eigendomsbewijs is en dat een paspoort slechts als transportdocument dient. X. heeft V als verzorgpaard gehad gedurende bijna het hele jaar 2008. X. heeft slechts kopieën van de papieren in haar bezit gehad. Het bevreemdt mij dat er een koopovereenkomst zou zijn gesloten, immers A. bleef op het paard rijden. De vader van A, had mij verteld dat het paard niet te koop was, omdat A. erop reed..”
2.4 Bij tussenvonnis van 28 juli 2010 is aan klager onder meer opgedragen te bewijzen dat verweerder met klagers was overeengekomen het paard V te kopen voor een bedrag van € 8.400,00. Klagers hebben twee nadere producties overgelegd en een vijftal getuigen doen horen. Verweerder heeft in contra-enquête zichzelf en zijn echtgenote als getuige doen horen.
2.5 Verweerder heeft tijdens het getuigenverhoor op 7 november 2011 onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb uit handen van A. de papieren met betrekking tot V gekregen, direct na de geboorte van het veulen. Ik heb die papieren aangetekend opgestuurd naar het KWPN. Dit had tot doel om registratie van het veulen mogelijk te maken.
(…).
Ik zeg u dat ik niet heb onderhandeld over het paard V, want het was niet te koop, omdat A, deze moest rijden. Alleen rondom het veulen is er ooit sprake geweest van koop. In dat kader zijn de papieren ter beschikking gesteld.
(…).
Mij wordt voorgehouden dat ik ter comparitie heb verklaard dat mijn echtgenote alleen kopieën van de papieren in haar bezit heeft gehad. Ik heb van de originele papieren op kantoor een kopie gemaakt en de originelen opgestuurd. “
2.6 De rechtbank overweegt in zijn vonnis van 29 februari 2012 onder meer het volgende:
“ Vaststaat dat B. de bij V behorende papieren aan D. heeft afgegeven die vervolgens een brief schrijft aan het KWPN met het verzoek X. als eigenaar te registreren. Dat dit te maken had met de mogelijkheid van het registreren van het veulen van V, acht de rechtbank onaannemelijk. Geen sluitende verklaring wordt gegeven voor de noodzaak daartoe, terwijl evenmin helder wordt gemaakt waarom D. in dat kader zijn echtgenote als de eigenaar betitelt. Als hij ‘slechts’ geregistreerde zou hebben bedoeld, mag worden aangenomen dat D. –die zelf advocaat is- ook die term zou hebben gebruikt.
(…)
Uit de door D. voorafgaand aan deze procedure op 3 september 2009 gezonden brief moet worden afgeleid dat D. zich daar op het standpunt stelt dat er weldegelijk is onderhandeld over de koop van V. De daarbij gebruikte bewoordingen kunnen –zeker nu D. advocaat is- tot geen andere conclusie leiden. Ter comparitie en bij gelegenheid van het getuigenverhoor verklaart D. iets anders, hetgeen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring afdoet.
De verklaring van D. ter comparitie dat X. geen papieren van V in haar bezit heeft en eerder slechts kopieen van die papieren in bezit heeft gehad, is in tegenspraak met zijn eigen verklaring en die van X. bij gelegenheid van het getuigenverhoor- waar zij immers beiden verklaren dat de originelen wel in hun bezit zijn geweest- en verder met die van X. waar zij verklaart een deel van de originele papieren nog te hebben.
(…)
De slotsom is dat is bewezen dat B. het paard V voor in totaal €8.400,- heeft verkocht aan D.”.
2.7 De rechtbank heeft bij vonnis van 29 februari 2012 verweerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.3904,00 aan klager sub 2.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder ten overstaan van de rechter en klagers heeft verzwegen dat hij aan de KWPN heeft gevraagd een paard op naam te schrijven van zijn echtgenote als nieuwe eigenaar;
2. verweerder tegenover de rechter in strijd met de waarheid heeft ontkend de eigendomspapieren van het paard in zijn bezit te hebben, terwijl hij deze wel in zijn bezit had.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft destijds van klagers papieren ontvangen om het paard V te kunnen registreren; dit in verband met de eventuele aankoop van het uit paard V geboren veulen. Nadien was het veulen niet meer te koop. Verweerder heeft de papieren doorgestuurd aan KWPN in verband met de registratie. Daarna ging de verkoop niet meer door. Verweerder heeft toen niets meer gehoord, totdat hij een dagvaarding ontving.
4.2 Het is juist dat verweerder in zijn brief van 21 juli 2008 aan KWPN heeft geschreven dat zijn echtgenote eigenaar was van paard V maar dat was enkel bedoeld voor de registratie van het paard. Om een veulen te kopen moet je geregistreerd staan. Registratie betekent niet dat er sprake is van eigendom. Verweerder heeft de term eigenaar gebruikt , omdat hij nog in onderhandeling was over de aankoop van het paard V. De koop is na de onderhandelingen uiteindelijk niet doorgegaan. Dit blijkt ook uit het gegeven dat klagers het paard V in 2009 op Marktplaats te koop hebben aangeboden.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder als advocaat pro se in een civiele procedure bij de rechtbank, met name betreffende diens optreden tijdens een comparitie van partijen op 25 juni 2010. Voor zover de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in privé overweegt de raad dat verweerder zich steeds als advocaat heeft gepresenteerd en de correspondentie op zijn kantoorpapier heeft doen uitgaan. Het advocatentuchtrecht is daarom in deze op verweerder van toepassing, zowel voor zover deze betrekking hebben op gedragingen als advocaat pro se als op zijn gedragingen in privé.
5.2 Een advocaat dient zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Verweerder heeft tijdens de comparitie dd. 25 juni 2010 verklaard nooit gesprekken te hebben gevoerd over de koop van het paard V, terwijl hij bij brief van 21 juli 2008 aan de KWPN schreef dat zijn echtgenote de nieuwe eigenaar van het paard was. De raad acht, evenals de rechtbank, de verklaring van verweerder dat dit te maken had met de mogelijkheid van het registreren van het veulen van V. niet aannemelijk. Ter zitting van de raad verklaarde verweerder bovendien hierover dat hij in zijn brief van 21 juli 2008 de term eigenaar had gebruikt, omdat hij nog in onderhandeling was over de aankoop van het paard V. Verweerder antwoordde desgevraagd ten aanzien van de eigendom geen voorbehoud te hebben gemaakt, maar dat er toen nog sprake was van onderhandelingen. Verweerder stelde ter zitting van de raad voorts dat de koop na de onderhandelingen uiteindelijk niet is doorgegaan. De verklaring van verweerder ter zitting van de raad is aldus in tegenspraak met hetgeen verweerder ter comparitie naar voren heeft gebracht. Verweerder bleef ter zitting van de raad evenwel volharden dat zijn echtgenote geen eigenaar van het paard was.
5.3 De raad overweegt dat uit de brief van verweerder van 21 juli 2008, de getuigenverklaring van verweerder dd. 7 november 2011, het vonnis van de rechtbank van 29 februari 2012 en de verklaring van verweerder ter zitting van de raad, en deze in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat verweerder tijdens de comparitie van partijen op 25 juni 2010 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij geen onderhandelingen met klagers had gevoerd over de koop van het paard V.
5.3 Betreffende de beweringen van verweerder ter comparitie van 25 juni 2010 ten aanzien van het bezit van de originele papieren van het paard V overweegt de raad het volgende. Zowel verweerder als zijn echtgenote hebben tijdens de enquête op 7 november 2011 verklaard de beschikking te hebben gehad over de originele papieren. Hieruit blijkt dat verweerder ter comparitie van 25 juni 2010 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zijn echtgenote slechts de beschikking had over kopieën van de papieren.
5.4 Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder als advocaat pro se ter comparitie willens en wetens de rechter onjuist heeft geïnformeerd en daardoor heeft misleid. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. Dit geldt temeer nu het informatie betreft waarover verweerder uit eigen wetenschap beschikte. Uit de overwegingen van het vonnis van de rechtbank van 29 februari 2012 blijkt dat verweerder door zijn gedragingen het vertouwen van de rechterlijke macht in de advocaatuur in ernstige mate heeft geschonden.
6 MAATREGEL
6.1 Het vertrouwen van de rechterlijke macht in de advocatuur is hierop gebaseerd dat de rechterlijke macht erop vertrouwt dat ervan mag worden uitgegaan dat een advocaat geen onjuiste informatie dan wel misleidende informatie aan de rechter verschaft. Schending van dit beginsel betekent een ernstige ondermijning in het vertrouwen van de rechterlijke macht in de advocatuur. Verweerder heeft door diens handelwijze het vertrouwen in de advocatuur aldus zodanig ondermijnd, dat deze handelwijze hem tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen.
6.2 Verweerder heeft ter zitting van de raad geen blijk gegeven inzicht te hebben in het laakbare karakter van zijn gedragingen. Verweerder volhardt in zijn stellingen en geeft geen uitleg voor zijn tegenstrijdige verklaringen tijdens de comparitie van partijen op 25 juni 2010 en tijdens het getuigenverhoor op 7 november 2011. Van enige zelfreflectie bij verweerder is niet gebleken.
6.3 De voorzitter heeft aan verweerder voorgehouden dat aan hem eerder tuchtrechtelijke maatregelen voor tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen zijn opgelegd. Gelet op de ernst van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging van verweerder en gelet op de al eerder aan verweerder opgelegde maatregelen voor tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen, waaruit verweerder klaarblijkelijk geen lering heeft getrokken, is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan die van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de tijd van drie maanden alsmede dat openbaarmaking van de schorsing ex artikel 48 lid 3 Advocatenwet geboden is. .
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
- legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden,
- bepaalt dat de opgelegde schorsing ingaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien verweerder op dat moment uit andere hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan de ommekomst van deze schorsing of aan hernieuwde inschrijving op het tableau,
- gebiedt de openbaarmaking van deze schorsing op de door de deken in het arrondissement Maastricht gebruikelijk toe te passen wijze.
Aldus gewezen door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. E.J.P.J.M. Kneepkens, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2012 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2012
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl