Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-05-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3111
Zaaknummer
R.3730/11.132
Inhoudsindicatie
De advocaat treedt in de echtscheidingsprocedure van klager aanvankelijk op voor klager en diens echtgenote. De advocaat voert in die periode telefoongesprekken met de echtgenote zonder klager daarover te informeren. Klager leidt later de gevoerde gesprekken af uit door hem verzochte specificaties van de declaraties. De advocaat had in zijn opdrachtbevestiging meegedeeld dat hij vragen van partijen zou beantwoorden en dat hij dat niet altijd zou kortsluiten met de andere partij, behoudens wanneer het de belangen van die andere partij zou betreffen. In de opdrachtbevestiging staat ook dat de advocaat, indien partijen niet gezamenlijk tot oplossingen zouden komen, genoodzaakt zou zijn zich terug te trekken als advocaat voor beiden. Na ongeveer zes maanden trekt klager de opdracht aan de advocaat in en verklaart dat hij geen bezwaar heeft indien de advocaat verder voor de vrouw blijft optreden. De advocaat bevestigt in die fase schriftelijk dat tussen partijen geen afspraken tot stand zijn gekomen en dat eventueel bereikte overeenstemmingen komen te vervallen omdat zij niet volledig waren bereikt.
Inhoudsindicatie
In de periode daarna treedt de advocaat namens de vrouw tegen klager op. In de procedure doet de advocaat namens de vrouw een bewijsaanbod, waarbij de advocaat zelf als getuige zal worden gehoord omtrent door de vrouw beweerde afspraken uit de eerste periode.
Inhoudsindicatie
Klacht dat de advocaat klager niet heeft geïnformeerd over de (langdurige) telefoongesprekken met de vrouw; dat de advocaat in een brief aan de rechtbank heeft aangeboden om als getuige te worden gehoord terzake van beweerdelijke afspraken uit de eerste periode, waardoor de advocaat heeft aangeboden zijn beroepsgeheim te schenden; voorts dat de advocaat heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7 lid 3 door tegen klager op te treden nadat hij meer dan een half jaar voor beiden was opgetreden.
Inhoudsindicatie
Beoordeling. De advocaat heeft zich beroepen op de opdrachtbevestiging en op de omstandigheid dat de gevoerde telefoongesprekken het belang van klager niet hebben geraakt. Tegenover dit verweer is niet gebleken dat de inhoud van de gevoerde gesprekken van dien aard was dat zich daarin een tegenstrijdig belang openbaarde of dat het geboden was dat de advocaat klager op de hoogte hield van die gesprekken. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Gelet op gedragsregel 7, de uitdrukkelijke schriftelijke bevestiging van de advocaat aan partijen dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen en dat eventueel bereikte overeenstemmingen waren komen te vervallen alsmede op de geheimhoudingsplicht van de advocaat, heeft hij door het bewijsaanbod aan de rechtbank te doen schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur en zijn eigen beroepsuitoefening. De advocaat kan zich er niet op beroepen dat het getuigenaanbod van zijn cliënte afkomstig is, daar hij zelf de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak draagt en zich daaraan niet kan onttrekken met een beroep op de van zijn cliënte verkregen opdracht. Het tweede klachtonderdeel is gegrond. Naar het oordeel van de raad is geen grond aanwezig om af te wijken van gedragsregel 7, lid 3, zodat de advocaat zich had behoren terug te trekken als advocaat van beiden, ook al had klager meegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben dat de advocaat voor de vrouw ging optreden. Ook het derde klachtonderdeel is gegrond. Maatregel: berisping.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 31 mei 2011 aan de raad van discipline, door de raad ontvangen op 6 juni 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder is gedurende de periode van juni t/m december 2007 hierna ook aangeduid als: periode A, opgetreden als gezamenlijke advocaat van klager en zijn toenmalige echtgenote (hierna: de vrouw) in hun echtscheidingsprocedure.
2.2 Bij brief van 12 juni 2007 heeft verweerder de door klager en de vrouw de verleende opdracht bevestigd. In die brief heeft verweerder onder meer het volgende gesteld:
“Door deze bericht ik bereid te zijn jullie beider belangen te behartigen. Ik heb er wel op gewezen dat jullie dan wel bereid moeten zijn gezamenlijk tot oplossingen te komen, omdat in het andere geval ik genoodzaakt ben mij terug te trekken als advocaat voor jullie beiden. Dit is uiteraard voor alle partijen een ongewenste situatie.
…
Tot slot heb ik meegedeeld te allen tijde bereid te zijn om vragen te beantwoorden. Ik zal dit niet altijd kortsluiten met de andere partij. Wel zal ik die (moeten) doen wanneer het de belangen van de andere partij betreft.”
2.3 In de uitvoering van de werkzaamheden in periode A heeft verweerder meermalen telefoongesprekken gevoerd met de vrouw.
2.4 De declaraties voor werkzaamheden gedurende periode A heeft verweerder gezonden aan klager en de vrouw gezamenlijk. Het gehanteerde adres is het woonadres van de vrouw.
2.5 Bij e-mail van 7 januari 2008 heeft klager aan verweerder en de vrouw meegedeeld dat hij met directe ingang geen gebruik meer zou maken van de diensten van verweerder. Klager deelde mee dat een andere advocaat hem verder zou gaan vertegenwoordigen. Tevens deelde klager mee er geen bezwaar tegen te hebben dat verweerder voor de vrouw ging optreden.
2.6 Bij e-mail van 8 januari 2008 deelde verweerder aan klager en de vrouw onder meer het volgende mee:
“Ik begrijp dat [klager, RvD] de samenwerking met mij wenst te beëindigen, maar ermee akkoord is dat ik de belangen voor [de vrouw, RvD] zal blijven behartigen, hetgeen ik dan ook zal blijven doen.
Het vorenstaande betekent derhalve dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en dat eventueel bereikte overeenstemmingen komen te vervallen, omdat partijen immers niet tot volledige overeenstemming zijn gekomen.”
2.7 Vanaf 8 januari 2008, hierna ook aangeduid als: periode B, heeft verweerder de belangen van de vrouw in de echtscheidingsprocedure behartigd. Verweerder heeft onder meer namens de vrouw een verweerschrift ingediend tegen een door klager ingediend echtscheidingsverzoek.
2.8 Bij brief van 29 april 2009 heeft verweerder, naar aanleiding van een beschikking van de rechtbank van 1 april 2009, waarin melding wordt gemaakt van door verweerder overgelegde stukken, afkomstig uit periode A, gebruik gemaakt van de gelegenheid bewijs over te leggen aangaande enkele feiten.
In die brief heeft verweerder namens de vrouw een bewijsaanbod gedaan, dat als volgt is geformuleerd:
“De vrouw is van mening dat hiermede reeds voldoende vaststaat dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de boedel.
Voor zover uw rechtbank van mening mocht zijn dat dit niet het geval is, dan biedt de vrouw bewijs aan door het doen horen van de gemeenschappelijke advocaat van partijen, [verweerder, RvD], die getuige is geweest van de afspraken welke partijen alstoen hebben gemaakt.”
2.9 Bij brief van 26 mei 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Ter zitting heeft klager een aanvankelijk bij de deken behandeld en aan de raad voorgelegd gedeelte van de klacht ingetrokken. Eveneens heeft klager ter zitting een door de deken voor zoveel nodig ingediende ambtshalve klacht (i.e. klachtonderdeel c hierna) tot de zijne gemaakt en de raad verzocht daarover uitspraak te doen.
Met deze gang van zaken heeft verweerder ter zitting uitdrukkelijk ingestemd.
3.3 Met inachtneming van het voorgaande behelst de klacht de volgende verwijten:
a. verweerder heeft gehandeld in strijd met algemene gedragsregels van privacy en fatsoen daar hij klager niet heeft geïnformeerd over de (langdurige) telefoongesprekken die verweerder gedurende periode A met de vrouw heeft gevoerd;
b. verweerder heeft in periode B in een brief aan de rechtbank aangeboden om als getuige te worden gehoord terzake afspraken die gedurende periode A zouden zijn gemaakt tussen klager en de vrouw; daardoor heeft verweerder aangeboden zijn beroepsgeheim te schenden;
c. verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7 lid 3 door tegen klager op te treden nadat hij gedurende meer dan een half jaar voor klager en de vrouw gezamenlijk was opgetreden.
4 VERWEER
Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is het volgende.
In het algemeen geldt de regel dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.
Voorts geldt dat de advocaat die in een bepaalde zaak de belangen van twee partijen heeft behartigd en die zich als advocaat van een of meer van die partijen heeft teruggetrokken, in die zaak of in de voortzetting ervan niet zal optreden tegen de partij ten aanzien van welke hij zich heeft teruggetrokken.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.2 Vaststaat dat verweerder gedurende periode A meerdere telefoongesprekken met de vrouw heeft gevoerd. Verweerder heeft over de inhoud daarvan geen informatie aan klager gegeven. Klager heeft pas bemerkt dat verweerder langdurige telefoongesprekken met de vrouw had gevoerd nadat hij om specificaties van de declaraties had gevraagd.
5.3 Verweerder heeft verwezen naar de opdrachtbevestiging, die op 12 juni 2007 naar beide partijen is verzonden en waarin verweerder heeft meegedeeld dat hij te allen tijde bereid zou zijn om vragen te beantwoorden en dat hij dat niet altijd zou kortsluiten met de andere partij. Wel zou hij dat moeten doen wanneer het de belangen van die andere partij zou betreffen.
Verweerder heeft aangevoerd dat klager zich hieraan verbonden heeft en dus op voorhand wetenschap had dat er af en toe telefonisch overleg zou zijn zonder dat klager daarvan achteraf op de hoogte zou worden gesteld.
Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de door hem met de vrouw gevoerde telefoongesprekken wel een belang van klager betroffen, maar niet het belang van klager hebben geraakt.
5.4 Tegenover het aldus gevoerde verweer is niet gebleken dat de inhoud van de door verweerder met de vrouw gevoerde gesprekken van dien aard was dat zich daarin een tegenstrijdig belang openbaarde of dat het geboden was dat klager (steeds) op de hoogte werd gehouden van die gesprekken.
Dit neemt niet weg dat verweerder er beter aan had gedaan klager niet slechts door middel van de specificatie van de declaraties informatie te geven, teneinde te voorkomen dat verweerder de schijn op zich laadde een tegenstrijdig belang te behartigen.
5.5 Klachtonderdeel a is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.6 Vaststaat dat verweerder in een brief aan de rechtbank heeft aangeboden als getuige aan de zijde van de vrouw op te treden waar het ging om bewijslevering van door de vrouw gestelde afspraken gemaakt in periode A.
5.7 In de onderbouwing van de klacht heeft klager onder meer gewezen op de e-mail van verweerder van 8 januari 2008 – bij de feiten vermeld onder nummer 2.6 -, waarin verweerder uitdrukkelijk aan partijen heeft bevestigd dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen en dat eventueel bereikte overeenstemmingen waren komen te vervallen omdat partijen niet tot volledige overeenstemming waren gekomen.
Klagers bezwaar richt zich ertegen dat verweerder zichzelf als getuige heeft opgeroepen of aangeboden teneinde te worden gehoord over een periode waarin hij de gemeenschappelijke advocaat van klager en de vrouw was.
5.8 Verweerder heeft zich beroepen op het feit dat klager expliciet toestemming heeft gegeven dat verweerder na periode A verder als advocaat voor de vrouw zou blijven optreden. Volgens verweerder is het getuigenaanbod afkomstig van de zijde van de vrouw. Het betekent niet dat verweerder ook daadwerkelijk als getuige zou optreden, aldus verweerder en er kon een zekere druk van uitgaan.
5.9 De raad is, gelet op de onder nummer 5.1 vermelde regels, van oordeel dat verweerder zich ervan had dienen te onthouden om namens de vrouw zichzelf aan te bieden als getuige betreffende feiten of door de vrouw gestelde afspraken uit periode A.
De raad acht dit aanbod niet te rijmen met de uitdrukkelijke bevestiging van verweerder in zijn mail van 8 januari 2008 dat er geen overeenstemming was bereikt en dat eventueel bereikte overeenstemmingen waren komen te vervallen. Verweerder heeft met zijn duidelijke uitspraak in die mail vertrouwen gewekt. Met het aanbod zich te laten horen als getuige heeft hij dit vertrouwen, evenals het vertrouwen dat klager in de geheimhouding door zijn (voormalig) advocaat mocht stellen over gebeurtenissen in die periode, ernstig geschonden.
Door dit aanbod te doen heeft verweerder schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur en zijn eigen beroepsuitoefening.
De raad verwerpt, mede gelet op hetgeen hierna bij klachtonderdeel c wordt geoordeeld, het verweer dat klager er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat verweerder in periode B als advocaat van de vrouw zou blijven optreden.
Ook de door verweerder geuite suggestie dat het aanbod om als getuige op te treden nog niet betekent dat hij daadwerkelijk als getuige zou zijn opgetreden doet aan vorenstaand oordeel geenszins af. Het tegendeel is het geval, daar verweerder blijkens zijn verklaring ter zitting met het aanbod druk op klager heeft willen uitoefenen.
Tenslotte treft ook het verweer dat het getuigenaanbod afkomstig is van de vrouw geen doel. De advocaat draagt zelf de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak en kan zich daaraan niet onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht.
5.10 Klachtonderdeel b is gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.11 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op periode B, die werd ingeluid door de mail van klager van 7 januari 2008, welke is genoemd bij de feiten onder nummer 2.5.
Verweerder is nadien, in afwijking van zijn opdrachtbevestiging en met een beroep op de akkoordverklaring van klager, voortgegaan met belangenbehartiging voor de vrouw, waarbij hij optrad tegen klager.
5.12 Volgens de onder nummer 5.1 aangehaalde regel geldt dat het verweerder niet vrij stond om na 7 januari 2008 zijn belangenbehartiging voor de vrouw voort te zetten.
In overeenstemming met die regel heeft verweerder in zijn opdrachtbevestiging meegedeeld dat hij in het geval dat hij genoodzaakt zou zijn zich terug te trekken als advocaat voor beiden indien niet in gezamenlijkheid tot oplossingen zou worden gekomen.
5.13 Verweerder heeft zich beroepen op het feit dat klager in zijn e-mail van 7 januari 2008 heeft meegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben dat verweerder voor de vrouw ging optreden.
In dit verband heeft verweerder verwezen naar de toelichting bij gedragsregel 7, lid 3, waar wordt opgemerkt dat, als de advocaat zich terugtrekt om een andere reden dan een belangenconflict, hij wel mag voortgaan met het bijstaan van de andere partij, maar hij in het algemeen niet meer zal kunnen optreden tegen de partij wier belangen hij niet meer behartigt. Verweerder heeft daarbij de woorden “in het algemeen” onderstreept.
5.14 De raad is van oordeel dat er in dezen geen aanleiding is om af te wijken van de regel. Daartoe wordt overwogen dat de bijstand van verweerder betrekking heeft op een familierechtelijke zaak, in het bijzonder een echtscheidingsprocedure tussen zijn beide cliënten. Daarbij spelen emoties en gevoelens van de partijen vrijwel steeds een belangrijke rol. Uit het dossier blijkt dat er in periode A al irritaties waren geweest over door verweerder gebruikte terminologieën zoals het “laden en lossen” en dat er sprake was geweest van misverstanden.
In deze omstandigheden komt verweerder geen beroep toe op de door klager verleende toestemming. Verweerder diende op basis van de gedragsregels een eigen afweging te maken, onafhankelijk van de door de betrokken cliënt mogelijk verleende toestemming om voor één partij verder te gaan.
5.15 De raad komt aldus tot het oordeel dat verweerder na 7 januari 2008 ten onrechte is voortgegaan met belangenbehartiging voor de vrouw.
Klachtonderdeel c is gegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen en op de omstandigheid dat verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen in te zien, acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b en c gegrond;
- legt terzake als maatregel op een berisping.
Aldus gewezen door jhr. Mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- [de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl