Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-01-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2341
Zaaknummer
11-141A
Zaaknummer
11-142A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verwijt is dat verweerder een zekerheidstelling voor proceskosten niet nakomt. Klacht gegrond. Waarschuwing en verklaring dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 17 januari 2012
in de zaken 11-141A en 11-142A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 13 mei 2011 binnengekomen klachten van:
Mevrouw mr.
klaagster
De heer
klager
tegen:
De heer mr.
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brieven van 12 mei 2011, door de raad ontvangen op 13 mei 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klachten van klaagster en klager ter kennis van de raad gebracht.
1.2. De klachten zijn gezamenlijk ter zitting van de raad van 9 november 2011 behandeld in aanwezigheid van raadsvrouwe mr. J.M.M. Janssen namens klaagster, klager en diens raadsman mr. B van der Horst, alsmede raadsman mr. C.H.J.M. Abeln namens verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brieven van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 22 respectievelijk 1 t/m 14 zoals vermeld in de in die brieven opgenomen inventarislijsten.
2. De klacht
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij zijn zekerheidstelling ten aanzien van de betaling van de proceskosten ten behoeve van de cliënten van klagers niet nakomt.
2.2 Namens klaagster is ter zitting verzocht op grond van artikel 48 lid 7 Advocatenwet uit te spreken dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 De cliënte van verweerder, een niet-EU-vennootschap, heeft tegen de cliënte van klaagster alsmede tegen klager een civiele procedure bij de rechtbank Breda aanhangig gemaakt. Bij vonnis van de rechtbank Breda van 4 februari 2009 is de cliënte van verweerder veroordeeld tot betaling van een proceskostenvergoeding ad EUR 2.928 aan de cliënte van klaagster alsmede tot betaling van een proceskostenvergoeding ad EUR 6.911 aan klager.
3.3 Gedurende voornoemde procedure, en in antwoord op het door de advocaat van klager ter rolle van 25 januari 2006 opgeworpen incident tot het stellen van zekerheid voor proceskosten, heeft verweerder bij brief van 30 januari 2006 geantwoord dat zijn kantoor zekerheid stelt voor een eventuele proceskostenveroordeling van zijn cliënte. Op diezelfde datum heeft verweerder aan klaagster hetzelfde bericht:
"Zoals hedenochtend telefonisch besproken bevestig ik u hierbij dat mijn kantoor zekerheid stelt voor een eventuele proceskostenveroordeling zijdens cliënte. […]"
3.4 Betaling van de proceskosten door de cliënte van verweerder is uitgebleven, ondanks een verzoek daartoe van 5 februari 2009 namens klaagster en van 13 februari 2009 namens klager, zodat de zekerheid door klagers is ingeroepen. Ook na herhaaldelijke sommaties tot betaling uit hoofde van de zekerheidstelling, is betaling van de proceskosten uitgebleven.
3.5 Verweerder was ten tijde van het verstrekken van de zekerheidstelling een van de maten van de maatschap die zijn kantoor vormde. Dat kantoor is thans ontbonden en wordt vereffend.
3.6 In de voornoemde procedure is door verweerder onder meer als productie een aan klager gerichte factuur van zijn cliënte overgelegd, waarop de derdengeldrekening van verweerder staat vermeld als rekening waarop de betaling van de factuur dient te geschieden.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 De raad overweegt dat verweerder, door zekerheid te stellen namens zijn kantoor voor de betaling van een eventuele proceskostenveroordeling ten laste van zijn cliënte, jegens de cliënte van klager alsmede klager de indruk heeft gewekt dat zij gerust konden zijn over de voldoening van de proceskosten ingeval zijn cliënte, een vennootschap gevestigd te Saoedi-Arabië, een staat die geen partij is bij enig verdrag dat tenuitvoerlegging van een proceskostenveroordeling mogelijk maakt, daarin veroordeeld zou worden en die veroordeling niet zou nakomen. Dat deze indruk is gewekt, blijkt uit zowel de aard van de zekerheidstelling, waarbij wordt ingestaan voor niet-nakoming van een eventuele proceskostenveroordeling en waarmee werd voorkomen dat een vonnis in een cautie-incident zou worden gewezen, als uit de tekst van de zekerheidstelling, waaruit blijkt dat wordt ingestaan voor een eventuele proceskostenveroordeling.
4.2 Dat het vonnis eerst ten laste van zijn cliënte zou moeten worden tenuitvoergelegd en dat pas daarna, indien dat niet voldoende zou opleveren, de zekerheidstelling door klagers kan worden ingeroepen, zoals verweerder stelt, is naar het oordeel van de raad gelet op de indruk die verweerder heeft gewekt, niet de uitleg die klagers hadden hoeven geven aan de zekerheidstelling. Gelet op het bepaalde in artikel 6:51 lid 2 BW dient de gestelde zekerheid er immers voor dat daarop zonder moeite verhaal kan worden genomen. Klagers hebben bovendien onweersproken aangevoerd dat zij verweerder eerst verzocht hebben te bevorderen dat zijn cliënte de proceskostenveroordelingen zou voldoen, alvorens verweerder aan te spreken.
4.3 Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat hij klagers’ verzoeken tot betaling van de proceskosten heeft doorgeleid naar de vereffenaar van zijn voormalige kantoor, dat inmiddels is ontbonden, en dat klagers slechts van de vereffenaar nakoming van de zekerheidstelling kunnen verlangen en dat verweerder bovendien nog doende is met de afwikkeling met zijn voormalige maten en hij ook om die reden niet voor betaling heeft kunnen zorgdragen. De raad stelt vast dat onvoldoende is komen vast te staan dat verweerder de correspondentie van klagers aan de vereffenaar heeft doorgeleid, nu verweerder hiervan geen bewijs heeft aangedragen en pas tijdens de mondelinge behandeling van de klacht voor het eerst de naam van de vereffenaar aan klagers is gecommuniceerd. Naar het oordeel van de raad is het bovendien verweerder, die een zekerheidstelling heeft verstrekt waardoor een incidenteel vonnis als bedoeld in artikel 224 lid 5 Rv achterwege is gebleven, als advocaat en als maat van zijn voormalig kantoor, niet passend om zich te verschuilen achter de liquiditeit van zijn voormalige kantoor en zodoende een interne (afwikkelings)kwestie af te wenden op klagers. Daarnaast miskent verweerder naar het oordeel van de raad dat hij vanuit tuchtrechtelijk oogpunt persoonlijk voor de zekerheidstelling had moeten instaan namens zijn voormalige kantoor, aangezien hij als maat van zijn voormalige en inmiddels ontbonden kantoor zelf de zekerheidstelling is aangegaan en hij zich aldus had moeten realiseren dat hij ook zichzelf heeft gebonden door de zekerheidstelling te verstrekken.
4.4 Zodoende overweegt de raad dat de omstandigheden in onderling verband bezien aanleiding hadden moeten zijn voor verweerder om in te staan voor de zekerheidstelling en aldus de proceskostenveroordelingen desverzocht aan klagers te voldoen indien zijn cliënte deze niet zou nakomen en de eventuele aansprakelijkheid van zijn maten voor een bepaald deel van de bedragen waarvoor de zekerheid is gesteld in te brengen bij de afwikkeling van zijn maatschap.
4.5 In het licht van het voorgaande is de raad van oordeel dat is komen vast te staan dat verweerder heeft gehandeld op een wijze die tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
4.6 Ten overvloede overweegt de raad dat opvalt dat op de factuur die verweerder op 1 juni 2005 namens zijn cliënte aan klager stuurde, de derdengeldrekening van zijn kantoor staat vermeld als de rekening waarop betaald dient te worden. Niettemin zijn er onvoldoende feitelijke aanknopingspunten om hier, bij gebreke aan een onderzoek van de deken daaromtrent, conclusies aan te verbinden.
4.7 De klacht is gelet op het voorgaande gegrond.
5. Maatregel
5.1. De raad meent dat verweerder ten opzichte van de cliënte van klaagster alsmede klager is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Op grond van alle omstandigheden in deze zaak en de aard van de gegrond bevonden klacht, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
5.2. Gelet op het voorgaande acht de raad termen aanwezig om uit te spreken dat verweerder jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing; en
- spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. R. Lonterman, mr. M. Pannevis, mr. J.J. Trap, mr. A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. D.K. Baas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 januari 2012.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 17 januari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers;
- verweerder;
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam; en
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- verweerder; en
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep
zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van
de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof van Discipline in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 46 07.