Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-03-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2823
Zaaknummer
R. 3529/10.159
Inhoudsindicatie
Klacht dat de advocaat doorgaat met het zwart maken van klager (die advocaat is van de wederpartij) en diens cliënt, terwijl iedere feitelijke grondslag voor de aantijgingen en beschuldigingen ontbreekt.
Inhoudsindicatie
In een pleitnota, voorgedragen bij het gerechtshof, heeft de advocaat klager en diens cliënt over één kam geschoren met onder meer de stelling dat het duo in procedures en daarbuiten alle regels aan zijn laars lapt en geen enkele rem meer heeft waar het gaat om het in het geding brengen van kennelijk valse documenten of het innemen van bij voorbaat onhoudbare stellingen.
Inhoudsindicatie
De stellingen van de advocaat hebben enkel betrekking op stukken die klager namens zijn cliënt in het geding heeft gebracht en hebben niet betrekking op de door de advocaat beweerde wetenschap bij klager dat het om valse stukken zou gaan. Het over één kam scheren van klager en zijn cliënt is nodeloos grievend jegens klager. Klacht gegrond. Berisping.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij brief van 25 november 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 24 september 2010.
1.2 Bij brief van 16 maart 2011 heeft klager stukken aan de Raad toegezonden.
1.3 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.4 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 9 januari 2012, alwaar klager, en verweerder zijn verschenen.
FEITEN
2.1 Verweerder behartigt de belangen van een verzekeringsmaatschappij in een geschil met de heer T, die cliënt is van klager. Het geschil betreft de terugvordering door de verzekeraar van een aan de heer T. gedane schade-uitkering.
2.2 Over het geschil zijn tussen partijen meerdere procedures gevoerd, waaronder een procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
2.3 In laatstbedoelde procedure heeft verweerder zich op 12 november 2009 bediend van een pleitnota waarin hij onder meer het volgende heeft gesteld:
“Vandaag heeft dit duo (want ik scheer T [RvD] en zijn advocaat [klager, RvD], die de brief aan dit Hof van 9 november 2009 heeft opgesteld en er daarmee blijk van heeft gegeven dat hij inmiddels geen enkele distantie meer heeft en nog slechts als zwager-vertegenwoordiger en niet meer als advocaat-vertegenwoordiger van zijn cliënt optreedt, inmiddels maar over één kam) dan nog de “moed” om 6 jaar na de verzekeringsclaim met nog weer “nieuwe stukken” op de proppen te komen en wel stukken uit 1997 (!) die T [RvD]
- noch bij het presenteren van de verzekeringsclaim in 2003,
- noch bij het kort geding in 2007 (waarvan dit hoger beroep is ingesteld),
- noch bij de strafzaak in 2007 waarbij T [RvD] vanwege het doen van valse aangifte (de aangifte die de basis voor de valse verzekeringsclaim vormt) is veroordeeld,
- noch in de Amsterdamse bodemprocedure in eerste instantie
- noch in de Amsterdamse bodemprocedure in hoger beroep
heeft gepresenteerd en welke stukken pas naar aanleiding van mijn pleidooi in dat hoger beroep van de Amsterdamse bodemprocedure van 28 oktober 2009 kennelijk, zo ziet G [RvD] dat, door T [RvD] zijn gefabriceerd om 2 dagen voor dit Bossche hoger beroep aan u voor te kunnen leggen in een zoveelste poging om een rechter zand in de ogen te strooien.
Die stukken zijn weliswaar te laat ingediend om nog acht op te kunnen slaan, waarover hierna meer, maar demonstreren dat het duo T/V [RvD] definitief alle in procedures (en daarbuiten) geldende regels aan de laars lapt en geen enkele rem meer heeft waar het gaat om het in het geding brengen van kennelijk valse documenten of het innemen van bij voorbaat onhoudbare stellingen.”
KLACHT
3.1 De klacht behelst dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt daar iedere feitelijke grondslag voor iedere aantijging/beschuldiging ontbreekt en met het (blijven/en doorgaand) zwartmaken van klager (en zijn cliënt) geen enkel redelijke cliëntenbelang gediend is.
VERWEER
4. Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.
Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. De vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van nodeloos grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt of diens advocaat.
5.2 De door klager ingediende klacht heeft betrekking op de uitlatingen die verweerder tijdens het pleidooi bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch met name over klager heeft gedaan. Verweerder heeft blijkens de inhoud van zijn pleitnota klager en zijn cliënt als duo aangemerkt en over één kam geschoren, waarbij verweerder ten aanzien van klager ook heeft gesteld dat deze definitief in alle procedures (en daarbuiten) geldende regels aan zijn laars lapt en geen enkele rem meer heeft waar het gaat om het in het geding brengen van kennelijk valse documenten of het innemen van bij voorbaat onhoudbare stellingen.
5.3 Klager heeft aangevoerd dat verweerder met zijn stellingen heeft gedoeld op het in het geding brengen van een vrachtbrief, die klagers cliënt van een derde had ontvangen. Klager betwist dat hij desbewust kennelijk valse stukken in het geding heeft gebracht.
5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn uitlatingen over klager geoorloofd zijn omdat hij kan aantonen dat klager een leugenaar is”. Verweerder is van mening dat hij daarom mag zeggen wat hij heeft gezegd.
Ter onderbouwing heeft verweerder verwezen naar zijn pleitnota bij het hof en naar het arrest van het hof op het punt van de proceskostenveroordeling.
In het bijzonder heeft verweerder verwezen naar de bij zijn pleitnota gevoegde stukken, waaruit blijkt dat bepaalde gegevens in de door de cliënt van klager overhandigde stukken met de hand zijn veranderd.
5.5 Anders dan verweerder is de Raad van oordeel dat in de pleitnota geen feiten of omstandigheden te vinden zijn die grond geven voor de stelling dat klager en zijn cliënt over één kam te scheren zijn. De uitlatingen van verweerder hebben immers enkel betrekking op de stukken die klager namens zijn cliënt in het geding heeft gebracht en hebben niet betrekking op de door verweerder beweerde wetenschap bij klager dat het om valse stukken zou gaan.
5.6 Door klager in dit verband over één kam te scheren met zijn cliënt en de verwijten aan die cliënt ook aan klager toe te rekenen heeft verweerder zich nodeloos grievend over klager uitgelaten. De Raad is van oordeel dat verweerder aldus niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
De klacht is derhalve gegrond.
5.7 Ten overvloede merkt de Raad het volgende op.
5.8 In de pleitnota die verweerder ter gelegenheid van de behandeling van de onderhavige klachtzaak ter zitting heeft voorgedragen, heeft hij uitvoerig geciteerd uit de in het bewuste geschil gewezen arresten van het hof Amsterdam en het hof Den Bosch. Hij heeft er daarbij op gewezen dat die arresten de cliënt van klager in niet mis te verstane bewoordingen in het ongelijk stellen. Uit de citaten blijkt, dat aan de cliënt van klager misbruik van procesrecht is verweten en dat mede met het oog daarop bij de kostenveroordeling niet is aangesloten bij het gebruikelijke liquidatietarief maar dat de cliënt van klager in de werkelijke kosten, zoals die door verweerder zijn opgegeven, is verwezen.
5.9 Verweerder heeft aangevoerd dat enkele rechtsoverwegingen in de bewuste arresten ook duidelijk verwijzen naar klager, immers naar de door hem opgestelde processtukken. De Raad laat echter in het midden of dat zo is. Het maakt hoe dan ook de wijze waarop verweerder zich over klager heeft uitgelaten nog niet geoorloofd.
5.10 Het is duidelijk dat verweerder ernstige bezwaren heeft tegen het optreden door klager als advocaat. De manier om dit aan de orde te stellen is echter niet om hem in de bewuste procedures te beschimpen maar zou zijn door jegens klager een tuchtrechtelijke klacht in te dienen, zeker als het gaat om verwijten die zo ernstig zijn als verweerder aan klager maakt. Dat verweerder om hem moverende redenen ervoor kiest om geen klachten in te dienen maakt dit niet anders.
MAATREGEL
6.1 De Raad is van oordeel dat verweerder zich over klager heeft uitgelaten op een wijze die naar algemeen spraakgebruik grievend, onnodig en onheus is. De Raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding de hierna vermelde maatregel passend en geboden.
BESLISSING
7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart de klacht gegrond;
legt als maatregel op een berisping.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. P. Kamminga, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2012.
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.