Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-04-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2751
Zaaknummer
M229-2011
Inhoudsindicatie
Hoewel de taakuitoefening van een advocaat als bewindvoerder in beginsel niet behoort tot het terrein dat door het advocatentuchtrecht wordt bestreken, is de raad van oordeel dat de deken in het dekenbezwaar ontvankelijk moet worden verklaard nu vaststaat dat verweerder in een aantal van zijn bewindvoeringen meermalen als advocaat is opgetreden voor de onder zijn bewind gestelde. Dat verweerder een rechter heeft beticht van “een litanie van aperte leugens” kan op zichzelf als nodeloos kwetsend worden aangemerkt. Daar staat tegenover dat verweerder deze uitlating niet publiekelijk heeft gedaan, maar dat deze onderdeel uitmaakte van zijn brief aan de advocaat van de wederpartij en hijzelf als bewindvoerder procespartij was in het desbetreffende kortgeding.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 23 april 2012
in de zaak M 229 - 2011
naar aanleiding van de klacht van:
de deken
deken
tegen:
mr A
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 28 november 2011 met kenmerk D door de raad ontvangen op 1 december 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement M de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2012 in aanwezigheid van de deken en van verweerder, laatstgenoemde bijgestaan door mr L., advocaat te R. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 28 november 2011 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Bij de deken is een klacht binnen gekomen van de president van de rechtbank M. Deze heeft zich beklaagd bij de deken over het optreden van verweerder als bewindvoerder. De kantonrechters zijn in toenemende mate ontevreden over zijn werk. In zijn brief van 4 juli 2011 aan de deken heeft genoemde president zulks nader toegelicht.
2.2 Op grond hiervan hebben kantonrechters besloten dat verweerder een bedrag van circa € 50.000,-- dient terug te betalen, bij gebreke waarvan diverse toezichtmaatregelen zouden volgen. Tegen dat voornemen heeft verweerder een kort geding aangespannen tegen de Staat. Binnen het kader van het kort geding heeft verweerder op 17 juni 2011 een brief gestuurd aan de landsadvocaat, waarin hij een rechter in de rechtbank M beticht van “een litanie van aperte leugens”.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet immers:
Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een advocaat zich ten opzichte van een rechter dient te gedragen, want hij heeft een rechter beticht van een litanie van aperte leugens, zonder dit te kunnen en willen onderbouwen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht als volgt verweerd:
Er worden nogal wat beschuldigingen geuit aan het adres van verweerder, die de waarheid geweld aandoen. Verweerder mag daartegen terecht opkomen, nu de inhoud van die beschuldigingen hem rechtstreeks raakt. Verweerder behoeft zijn aantijgingen dan ook niet feitelijk te onderbouwen. De rechtbank wist van de hoed en de rand. Er is dan ook geen sprake van ernstig, normoverschrijdend gedrag.
5 BEOORDELING
5.1 De essentie van de klacht komt er op neer dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een advocaat zich tegenover een rechter dient te gedragen omdat hij deze beticht van een litanie van aperte leugens, zonder dit te kunnen en willen onderbouwen. Deze uitlating maakt onderdeel uit van een brief van verweerder aan de landsadvocaat van 17 juni 2011 naar aanleiding van een kort geding dat op 15 juni 2011 bij de rechtbank DH plaatsvond, in welk kort geding verweerder partij was in zijn hoedanigheid van bewindvoerder.
5.2 Hoewel de taakuitoefening van een advocaat als bewindvoerder in beginsel niet behoort tot het terrein dat door het advocatentuchtrecht wordt bestreken, is de raad van oordeel dat de deken in de gegeven omstandigheden in zijn dekenbezwaar ontvankelijk moet worden verklaard. Immers vast staat dat verweerder in een aantal van zijn bewindvoeringen meermalen als advocaat is opgetreden voor de onder bewind gestelde, waardoor er rechtstreekse raakvlakken met de advocatuur zijn ontstaan. De werkzaamheden die verweerder uitvoerde als bewindvoerder en die als advocaat waren dikwijls met elkaar vervlochten en niet steeds helder te scheiden.
5.3 Evenwel, verweerder was als persoon/bewindvoerder procespartij in het desbetreffende kort geding en zijn uitlating in zijn brief aan de landsadvocaat van 17 juni 2011 ook in deze hoedanigheid heeft gedaan. , De gewraakte uitlating is door verweerder niet publiekelijk geuit, maar vormde een onderdeel van zijn brief aan de advocaat van zijn wederpartij. De inhoud van de brief dient dan ook zo te worden aangemerkt, dat zij de strekking heeft aan die landsadvocaat duidelijk te maken dat verweerder als diens processuele wederpartij diepgaand van mening verschilt over de toedracht van het een en ander; aan de deken moet worden toegegeven, dat de hierbij gedane woordkeuze door verweerder bepaald niet hoffelijk te noemen valt, maar niet gezegd kan worden, dat verweerder daarbij de grenzen van de door hem in acht te nemen gedragsregel tuchtrechtelijk relevant heeft overschreden. Voorts acht de raad van belang dat verweerder bij het Openbaar Ministerie inmiddels aangifte heeft gedaan tegen de desbetreffende rechter, daarmede een vervolg gevende aan het door hem geuite verwijt. Deze omstandigheden in aanmerking nemende acht de raad de klacht ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart de deken ontvankelijk in zijn dekenbezwaar.
Verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door : mr G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs mw E.J.P.J.M. Kneepkens, mw Th. Kremers, mw A.A. Freriks en A.A.J. Maat, leden, bijgestaan door mr C.M. van Lanschot als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl