Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2842

Zaaknummer

R. 3523/10.153

Inhoudsindicatie

De wederpartij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn advocaat niet beschikte over de dagvaarding en overige gestelde producties. Dit klachtonderdeel is ongegrond. De overige twee klachtonderdelen zien op overtreding van gedragsregels die gelden tussen advocaten. Daargelaten dat deze klachtonderdelen onvoldoende nader zijn onderbouwd althans niet aannemelijk zijn gemaakt, zijn deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 6 maart 2010 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement te Rotterdam. Bij brief van 12 maart 2010 is de klacht uitgebreid.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 17 september 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 12 december 2011. Ter zitting is verweerder verschenen. De gemachtigde van klager heeft bij faxbrief van 12 december 2011 te 09.19 uur uitstel gevraagd voor de behandeling ter zitting vanwege een door de gemachtigde van klager op 8 december 2011 ontvangen oproep voor een mondelinge behandeling ter zitting terzake een inbewaringstelling van een van zijn cliënten. De Raad is van oordeel dat dit verzoek tardief is en heeft dit verzochte uitstel, alle belangen afwegende, niet verleend.

 

FEITEN

2.1 Verweerder heeft de belangen behartigd van de wederpartij van klager in een civiele procedure bij de Rechtbank Rotterdam.

2.2 Klager is aangesproken tot vergoeding van schade door hem en een mededader veroorzaakt toen zij de woning van de cliënt van verweerder zijn binnengedrongen.

2.3 Klager heeft zich hierover ook tegenover de strafrechter moeten verantwoorden.

2.4 In het verstekvonnis van 21 augustus 2009 heeft de Rechtbank Rotterdam, sector kanon, locatie Rotterdam, de vordering van de cliënt van verweerder op klager toegewezen.

2.5 Het verstekvonnis is op 7 september 2009 aan klager betekend.

2.6 Op 18 september 2009 heeft de gemachtigde van klager een verzetdagvaarding laten uitbrengen.

2.7 Na de conclusie van antwoord in oppositie heeft de Rechtbank bij tussenvonnis een comparitie van partijen gelast.

2.8 Bij faxbrief van 6 september 2009 heeft de gemachtigde van klager verweerder geschreven:

 “Inmiddels ontving ik van u enkele stukken en verzoek u vriendelijk om mij nog het proces-verbaal van de strafzitting te doen toekomen. Ook ontvang ik graag het deskundigenrapport waaruit de schade die cliënten zeggen geleden te hebben blijkt.”

2.9 Bij brief van 22 december 2009 heeft verweerder de rechtbank voorzover in deze relevant geschreven:

 “…. Ook klager (red.) is echter niet “onkundig” waar het de inhoud van de oorspronkelijke dagvaarding betreft. Deze dagvaarding is immers, op verzoek van de gemachtigde van klager (red.) op 15 september 2009 aan hem gezonden. Op 16 september 2009 heeft ondergetekende nog telefonisch contact met de gemachtigde van klager (red.) gehad. Hij bevestigt de ontvangst van de oorspronkelijke dagvaarding en heeft dat overigens ook nog schriftelijk op 16 september 2009 bevestigd.”

2.10 Bij brief van 24 februari 2010 heeft verweerder de Rechtbank voorzover in deze relevant bericht:

 “… ten overvloede meld ik u dat het mij bevreemdt dat een advocatenkantoor drie maanden achter elkaar gesloten zou kunnen zijn.”

 

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij

a.  heeft nagelaten om tijdig de oorspronkelijke stukken in het geding te brengen, waardoor het niet mogelijk was voor klager om inhoudelijk verweer te voeren tegen de argumenten van verweerder in een conclusie van repliek. Verweerder had slechts verwezen naar de producties VI en VII in de oorspronkelijke dagvaarding en het verder aan de rechter en klager overgelaten om uit te zoeken welke van die producties nu zijn stellingen onderschreven. Ook heeft verweerder niet op eerste verzoek het proces-verbaal van de strafzitting en deskundigenrapporten, waaruit de schade van zijn cliënt bleek, overgelegd;

 b. ten onrechte in zijn brief aan de rechtbank van 7 december 2009 heeft gesteld dat de gemachtigde van klager de ontvangst van de inleidende dagvaarding op 16 september 2009 had bevestigd. De gemachtigde van klager had slechts de ontvangst van enige stukken bevestigd en vervolgens verzocht om nadere stukken toe te zenden. Verweerder heeft hiermee gedragsregel 12 overtreden die bepaalt dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere geen beroep mag worden gedaan;

 c. het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door zich niet te beperken in zijn correspondentie met de Rechtbank tot de relevantie van de zaak door in een brief van 24 februari 2010 aan de Rechtbank te melden dat het hem bevreemdde dat een advocatenkantoor drie maanden achter elkaar gesloten zou kunnen zijn.

 

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

  aangevoerd:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft gesteld dat klager geen daadwerkelijk belang heeft bij zijn klachten. Verweerder heeft voorts gesteld dat de oorspronkelijke dagvaarding is betekend op 30 juli 2009 op het adres waar klager volgens de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven. Het verstekvonnis is op 7 september 2009 op hetzelfde adres betekend. Verweerder heeft de gemachtigde van klager bij brief van 15 september 2009 de inleidende dagvaarding met producties toegezonden. Verweerder heeft gesteld dat de gemachtigde van klager in het telefoongesprek op 16 september 2009 heeft bevestigd dat hij de stukken had ontvangen en dit ook nog eens in een faxbrief van diezelfde datum bevestigd. In een volgende faxbrief van diezelfde datum heeft de gemachtigde van klager nog aanvullend gevraagd om het proces-verbaal van de strafzitting en het deskundigenrapport. Verweerder beschikte echter niet over die stukken en kon dus ook niet aan dit verzoek voldoen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder heeft erop gewezen dat de gemachtigde van klager in de verzetdagvaarding onder meer heeft gesteld dat klager niet bekend was met de in de inleidende dagvaarding aangevoerde gronden. Nadat verweerder namens zijn cliënt de conclusie van antwoord in oppositie had ingediend, heeft de gemachtigde van klager bij brief van 21 december 2009 aan de Rechtbank Rotterdam aangegeven dat zowel klager als de rechtbank onkundig zouden zijn van de reden van de vorderingen van cliënt van verweerder en dat het daarom onmogelijk zou zijn om inhoudelijk verweer te voeren. Om vorenstaande reden heeft de gemachtigde van klager afgezien van het nemen van een conclusie van repliek. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 22 december 2009 aan de Rechtbank er op gewezen dat de Rechtbank niet onkundig was van de vorderingen van zijn cliënt omdat de inleidende dagvaarding ter rolle van 7 augustus 2009 was overgelegd en de Rechtbank op basis daarvan zijn verstekvonnis had gewezen. Ook was naar de mening van verweerder klager niet onkundig van de oorspronkelijke dagvaarding, omdat hij die op 15 september 2009 aan de gemachtigde van klager had toegezonden. De gemachtigde van klager heeft dit in het telefonisch onderhoud van 16 september 2009 ook bevestigd alsmede bij faxbrief van 16 september 2009. Voor de goede orde heeft verweerder bij akte nogmaals de oorspronkelijke dagvaarding in het geding gebracht. Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van schending van gedragsregel 4. Verweerder is immers advocaat van de wederpartij en behartigt de belangen van zijn cliënt. Verder beschikte klager en diens gemachtigde evenals de Rechtbank over alle stukken en is het aan de civiele rechter om de grondslag van de vordering te beoordelen en niet aan de tuchtrechter.

4.3 Verweerder betwist dat sprake is van schending van gedragsregel 12. Naar de mening van verweerder moet het mogelijk zijn om melding te maken van een enkele telefonische mededeling van de gemachtigde van klager, een mededeling waarvan klager overigens niet heeft gesteld dat deze onjuist was.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.4 Verweerder is van mening dat de opmerking die hij in zijn brief van 24 februari 2010 aan de Rechtbank heeft opgenomen neutraal van toon en relevant voor de zaak was en ziet niet in dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschonden. Klager verwijt verweerder dat hij het hem onmogelijk heeft gemaakt zich tegen de vorderingen van de cliënt van verweerder te verweren. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is dit standpunt niet aannemelijk gemaakt. Klager alsmede zijn gemachtigde hebben de gelegenheid gehad om het standpunt van klager, dat de vorderingen van cliënt van verweerder voldoende rechtsgrond ontberen, aan de Rechtbank over te brengen. Niet is aannemelijk gemaakt dat (de gemachtigde van) klager niet zou beschikken over de op de kwestie betrekking hebbende stukken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.2 Ten aanzien van dit klachtonderdeel valt niet in te zien waarom verweerder in zijn brief aan de Rechtbank van 22 december 2009 geen melding had mogen maken van het feit dat hij de oorspronkelijke dagvaarding met producties aan (de gemachtigde van) klager had toegestuurd. Verweerder reageerde immers met zijn brief van 22 december 2009 aan de Rechtbank op de brief die de gemachtigde van klager de dag daarvoor aan de Rechtbank had gestuurd. In een civiele procedure geldt het beginsel van hoor en wederhoor. Dit heeft tot gevolg dat als de ene advocaat/gemachtigde stellingen poneert tegenover de Rechter de advocaat van de wederpartij daarop mag reageren, hetgeen verweerder ook heeft gedaan. Het vorenstaande laat onverlet dat de Raad van oordeel is dat klager geen belang heeft bij dit klachtonderdeel nu er een beroep wordt gedaan op een gedragsregel die geldt tussen advocaten onderling. Dit klachtonderdeel is derhalve niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.3 De Raad is met verweerder van oordeel dat de opmerking in de brief van 24 februari 2010 terzake en relevant was. Het opgeven van verhinderdata is in de regel een kwestie die met name advocaten en de Rechtbank aangaat. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt naar het oordeel van de Raad dat klager geen belang bij deze klacht heeft, nu er door klager een beroep wordt gedaan op een gedragsregel die geldt tussen advocaten onderling. Ook dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk.

5.4 Ten overvloede overweegt de Raad dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemachtigde van klager er in zijn dispuut met verweerder en bij de Rechter namens zijn cliënt om de zaken heen draait, hetgeen zijn stellingen ongeloofwaardig maakt.

 

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klachtonderdelen b en c niet-ontvankelijk en klachtonderdeel a ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard,  mr. P.C.M. van Schijndel, mr. A.J.N. van Stigt, mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2012.

griffier          voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.