Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-03-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2531
Zaaknummer
11-139U
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat ongegrond. Beleidsvrijheid.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 6 maart 2012
in de zaak 11-139U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 14 juli 2011 binnengekomen klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
Mevrouw mr.
v e r w e e r s t e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 11 mei 2011, bij de raad binnengekomen op 12 mei 2011 heeft de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 2 november 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 13 in de bij die brief gevoegde inventarislijst , de brief van de voorzitter van de raad van 10 juli 2011, de brief van de deken van 14 juni 2011, de brief van klaagster van 28 juni 2011 met bijlagen, de brief van de deken van 5 juli 2011 en van de brief van verweerster van 7 juli 2011.
2 Feiten:
Voor de beoordeling van de klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is
verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Medio april 2010 heeft klaagster verweerster opdracht gegeven haar bij te staan in een beroepsprocedure AOW. Het betrof een geschil ten aanzien van een korting op de
AOW-uitkering van klaagster wegens verblijf in het buitenland.
2.2 Klaagster heeft aanvankelijk zonder gemachtigde deze beroepsprocedure gevoerd. Na een – nieuw afgegeven – beslissing van de SVB heeft klaagster zich tot verweerster gewend met het verzoek om haar bij te staan.
2.3 De rechtbank heeft het beroep van klaagster deels niet ontvankelijk en deels ongegrond verklaard, omdat klaagster niet zou hebben aangetoond dat zij in de periode in geding werkzaam was voor een Nederlands ministerie en niet aangetoond was dat zij vrijwillig was verzekerd, althans de premie ten behoeve van de vrijwillige verzekering betaald.
3 Klacht
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
a) zou hebben geweigerd om bewijsmateriaal ter zitting over te leggen c.q. naar het bewijsstuk te kijken;
b) bewust zou hebben geadviseerd om een brief achter te houden;
c) onzorgvuldig zou hebben gehandeld door haar pleitaantekening niet vooraf ter inzage te geven aan klaagster;
d) klaagster naar een niet bestaand SVB kantoor in Eindhoven zou hebben verwezen.
3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
4 Verweer
4.1 Verweerster betwist geweigerd te hebben om enig (relevant) bewijsstuk over te leggen. De brief waarop klaagster doelt betreft een premienota voor de vrijwillige verzekering van de AOW. Een soortgelijke brief bevond zich bij de in het geding zijnde stukken. Uit deze premienota’s blijkt dat nog een bedrag aan premie verschuldigd is dat dient te worden voldaan, omdat de verzekering anders wordt geroyeerd. De verzekerde dient aan te tonen dat de premie is voldaan. Aantekeningen op een dergelijke brief zijn nog geen bewijs van betaling.
4.2 Verweerster betwist verder dat zij zou hebben geadviseerd om een brief achter te houden. Verweerster had voor de zitting slechts handgeschreven pleitaantekeningen voor zichzelf gemaakt. Om die reden heeft zij verweerster vooraf geen pleitaantekening toegezonden. De inhoud van haar pleitaantekening was echter op voorhand uitgebreid met klaagster besproken.
4.3 Ten slotte heeft verweerster toegegeven klaagster verkeerd te hebben ingelicht over de locatie van het SVB kantoor waarvoor verweerster excuses heeft gemaakt. Verweerster had dit adres abusievelijk verwisseld met het meldkantoor.
5 Beoordeling
5.1 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Ad klachtonderdeel a en b
5.2 Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat verweerster voorafgaande aan de bijstand in de beroepsprocedure de genummerde stukken van het geding heeft opgevraagd bij de rechtbank. Dit teneinde deze stukken met klaagster te kunnen bespreken.
5.3 Verweerster heeft gesteld dat zij niet precies weet op welke specifiek betalingsbewijs klaagster doelt. In verband daarmee heeft klaagster voorafgaande aan de behandeling van de onderhavige klacht kopie van een premienota gedateerd februari 1982 aan de raad gezonden. Verweerster betwist dit stuk van tevoren te hebben gezien, maar heeft ook gesteld dat een vergelijkbare premienota zich bij de stukken bevond en dat deze premienota niet tot bewijs van betaling kan dienen.
5.4 De raad kan niet vaststellen of verweerster de door klaagster aan de raad toegezonden premienota voorafgaande aan de zitting heeft gezien, zodat het klachtonderdeel ongegrond is. Overigens is de raad met verweerster van oordeel dat een premienota met daarop slechts de handgeschreven aantekening dat zou zijn betaald niet als bewijs van betaling kan gelden.
5.5 Evenmin is komen vast te staan dat verweerster klaagster bewust zou hebben geadviseerd een brief achter te houden. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.
Ad klachtonderdeel c
5.6 Onder verwijzing naar de hiervoor onder 5.1 vermelde maatstaf, is de raad van oordeel dat verweerster niet verplicht was om haar – handgeschreven – aantekeningen van te voren aan klaagster ter inzage te geven. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel d
5.7 Met dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster naar een niet bestaand SVB kantoor in Eindhoven zou hebben verwezen. Verweerster heeft erkend dat sprake was van een vergissing harerzijds en heeft daarvoor excuses gemaakt. Hoewel de vergissing voor klaagster ongemak heeft opgeleverd, heeft de vergissing verder geen consequenties gehad. Bovendien is het maken van een dergelijke vergissing, waarvoor bovendien nog excuses zijn gemaakt, niet tuchtrechtelijk klachtwaardig. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart:
- de klachtonderdelen a t/m d ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. J.M. van der Laar, B. Rootveld, B.J. Sol,
S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2012.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC
Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan
uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke
kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de
indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden
toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Telefonische informatie
076 – 548 4607.