Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3693
Zaaknummer
12-226
Inhoudsindicatie
Klacht betreft optreden eigen advocaat. Klager verwijt verweerder onvoldoende te hebben gereageerd op brieven van klager, zich passief op te stellen en geen adequate rechtshulp te verlenen. Klacht kennelijk ongegrond en/of kennelijk niet ontvankelijk. Geen sprake van tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen.
Uitspraak
Beslissing van 17 december 2012
in de zaak 12-226
naar aanleiding van de klacht van:
de heer X
wonende te A
klager
tegen:
mr. Y
advocaat te B
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht van 29 november 2012 met kenmerk RvT 1112-9435/LB, door de raad ontvangen op 30 november 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager heeft een rechtsbijstandsverzekering bij DAS-rechtsbijstand. Klager is verwikkeld geraakt in verschillende kwesties en heeft diverse malen de bijstand van zijn verzekeraar moeten inroepen. Daarover is hij ontevreden en daar wilde en wil hij werk van maken. In één van de zaken waarin klager is verwikkeld gaat het om een arbeidsprocedure tegen D. In die zaak werd hij eerst bijgestaan door DAS en vervolgens door mr. C. Verweerder is mr. C in augustus 2011 opgevolgd als advocaat. In die zaak wilde klager dat verweerder de arbeidsprocedure zou voortzetten en verder afwikkelen. Bovendien wilde hij dat verweerder hem bij zou staan bij het realiseren van zijn aanspraken op DAS-rechtsbijstand en mr. C.
1.3 Klager heeft verweerder ook betrokken bij twee zaken die in behandeling waren bij de Centrale Raad van beroep. Daarbij ging het om uitkeringskwesties die samenhingen met het arbeidsgeschil. Er was verder een geschil met N over een door N geleverde laminaatvloer die niet in overeenstemming was met wat klager daarvan mocht verwachten. In die kwestie was door mr. C voor klager een procedure aanhangig gemaakt en was de vraag aan de orde of van de uitkomst daarvan hoger beroep zou worden ingesteld. Tenslotte heeft klager aan verweerder zijn verlangen voorgelegd om de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aansprakelijk te stellen. Die kwestie is besproken maar heeft niet geleid tot enig (verder) optreden van verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te verzuimen te reageren op correspondentie van klager,
b) zich passief op te stellen in de behandeling van klagers zaken,
c) te verzuimen klager adequate rechtshulp te geven.
3 BEOORDELING
3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
3.2 Bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen worden de onderdelen b en c tezamen genomen: de strekking daarvan is in de kern dezelfde. Daarbij betrekt de voorzitter ook het verwijt dat klager blijkens de repliek aan het adres van verweerder maakt: dat verweerder heeft verzuimd om klager door te leiden naar een andere advocaat van het kantoor toen het met de relatie tussen klager en verweerder misliep.
3.3 Het verweer komt bij de verschillende klachtonderdelen aan de orde. De klachtonderdelen zullen telkens worden besproken in relatie tot de verschillende door klager aan verweerder voorgelegde kwesties.
3.4 De kwestie N. Verweerder is in de kwestie betrokken toen er al een vonnis van de kantonrechter lag. Aan de orde was de vraag of daarvan moest worden geappelleerd. De eerste gedachte van verweerder was dat zulks niet mogelijk was. Daarbij zag verweerder over het hoofd dat bij de appellabiliteitsgrens ook de waarde van de tegenvordering een rol speelde. Maar van groot belang is dat niet. Verweerder heeft die fout tijdig hersteld maar vervolgens aangegeven dat hij die zaak in hoger beroep niet wilde doen omdat hij geen deugdelijke gronden zag. Wat er mis was aan die laatste inschatting is niet duidelijk gemaakt door klager. Waarom het verweerder niet vrijstond om de behandeling van het hoger beroep (verder) niet op zich te nemen evenmin. Verweerder heeft voor klager bewerkstelligd dat N de kwestie afkocht. Dat is – onweersproken – in nauw overleg met klager gegaan. Voor het beeld is van belang dat de procedure in eerste aanleg voor klager niet goed was afgelopen, dat het om een bescheiden belang ging van € 1200 en dat er een tegenvordering was van N van € 700. Gelet op het risico van een proceskostenveroordeling is een advocaat die zijn cliënt in zo’n zaak bijstaat tot grote terughoudendheid verplicht. Het heeft enige tijd moeten duren voordat die schikking werd afgewikkeld. N had in het kader van die schikking de voorwaarde gesteld dat klager zijn klachten (zelf spreekt klager over aangiftes) bij de belastingdienst en de FIOD tegen N zou intrekken. Dat heeft klager - onweersproken – pas enige maanden nadat de schikking werd bereikt gedaan. Dat verweerder klager bij de schikkingsonderhandelingen op een ongeoorloofde wijze onder druk heeft gezet wordt door klager bij repliek wel aangevoerd maar verder niet uitgewerkt. De voorzitter ziet hier (in de kwestie N) in het licht van klachtonderdelen b en c geen tuchtrechtelijk verwijt.
3.5 De kwestie AFM. Het komt niet uit de verf dat verweerder één of meer zaken tegen de AFM ook daadwerkelijk op zich heeft genomen. Onweersproken is dat klager en verweerder deze kwestie of kwesties hebben besproken en dat pas daadwerkelijk actie zou worden ondernomen nadat de uitkomst van de cassatie in de arbeidsrechtelijke procedure bekend zou zijn. Dat verweerder is tekortgeschoten bij, wat het blijkbaar is geweest, dat eerder verkennen van de mogelijkheden om (ook) tegen de AFM te ageren doet dat evenmin. De klachtonderdelen b en c snijden ook hier geen hout.
3.6 Bij het oordeel over de wijze waarop de relatie tussen klager en verweerder is verlopen betrekt de voorzitter de hiervoor genoemde kwesties ook op elkaar. En daarbij zal hij stilstaan bij de kwestie D en de daarmee verweven acties tegen DAS-rechtsbijstand en mr. C.
3.7 Tot de zomer van 2012 (18 juli 2012) was die relatie nog intact. Klager heeft een chronologisch overzicht geproduceerd dat een overzicht geeft van de “belangrijkste communicatie en reeds besproken MET en werkachterstand VAN” verweerder. Deze lijst vermeldt voor de periode van 10 augustus 2011 tot en met 14 juli 2012 122 (honderdtweeëntwintig) posten. Uit dat overzicht blijkt dat klager soms meerdere keren per week, een enkele keer meerdere keren per dag, van allerlei – en (alleen daardoor al) dwingend – onder de aandacht van verweerder bracht.
3.8 In het algemeen behoeft een advocaat zich in een dergelijk opgedrongen tempo niet te laten meevoeren. Tegen de achtergrond daarvan is er géén reden om – met klager – aan te nemen dat verweerder, met wie klager toch tot medio juli 2012 bleef samenwerken, is tekortgeschoten in datgene wat van een advocaat verwacht mag worden. Klacht onderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.
3.9 Opvallend is, dat aan dat overzicht de brief ontbreekt die klager zelf op 10 juli 2012 aan D moet hebben geschreven, waarop de raadsman van de laatste reageerde met een sommatie en waarop de kantoorgenoot van verweerder (mr. E) op 17 juli 2012 in zijn reactie daar weer op het volgende opschreef:
3.10 “Bij afwezigheid van mijn kantoorgenoot, mr. ……..(verweerder), heb ik contact gehad met de heer………. (klager) die mij uw brief van 12 juli jl. in bovenvermelde zaak toonde. Mr. ……(verweerder) is tot en met 20 juli a.s. afwezig. Kort na zijn terugkomst zal er inhoudelijk op de brief gereageerd worden. Tot die tijd verzoek ik u eventuele rechtsmaatregelen jegens de heer……… (klager) op te schorten. De heer ………. (klager) erkent op voorhand geen enkele aansprakelijkheid terzake hetgeen u in uw brief heeft gesteld.”
3.11 Uit de geciteerde brief is duidelijk dat klager op eigen houtje (ook) tegen D actie ondernam en zelfs zo dat de laatste rechtsmaatregelen overwoog. Tegen die achtergrond is plausibel en zelfs zeer goed te begrijpen dat verweerder niet langer meer mogelijkheden zag om het klager samen te werken. Verweerder mocht zich toen, zo al niet eerder gelet op de toon en de inhoud van de eerdere contacten die uit het eerder genoemde chronologisch overzicht spreekt en het tempo dat klager wenste aan te houden, aan klagers zaken en in het bijzonder ook aan de zaak tegen D onttrekken. Voor zover in de klacht besloten ligt dat verweerder een vertrouwensbreuk heeft geforceerd is ook dat (dus ook) onjuist. In redelijkheid kon van verweerder niet verwacht worden dat hij een andere kantoorgenoot zou verzoeken om klager die net daarvoor al ruzie had gemaakt met mr. E van hetzelfde kantoor, verder bij te staan, ook niet als daarbij wordt betrokken dat de overdracht van de zaken aan een andere advocaat van een ander kantoor voor klager mogelijk extra kosten zou betekenen en voor zijn zaken in elk geval vertraging zou opleveren.
3.12 Verweerder heeft klager toen of rond de tijd dat het tussen hen misliep de raad gegeven om eens rust te nemen en met vakantie te gaan omdat verweerder zich, zoals de voorzitter begrijpt, zorgen maakte. Die boodschap was klager niet welkom en bij repliek maakt klager daar een punt van. Of die inschatting van verweerder en dat advies juist zijn geweest valt niet goed te beoordelen maar belangrijk is hier alleen maar dat verweerder tot de gedachte kwam dat de zaken van klager met een dergelijk advies waren gediend. En dat laatste valt in elk geval te begrijpen gelet op het feit dat klager ongebruikelijk frenetiek in de weer was met de talloze geschillen waarin hij verwikkeld was en nieuwe opzocht. Ook daar ligt geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt.
3.13 De algemene grief van klager over het optreden van klager is dat hij en zijn kantoor er niet op uit zijn om echt werk te maken van de zaken die hen zijn toevertrouwd. Verder dan de kwesties die hiervoor zijn besproken gaat het belang van klager bij zijn grief niet. Bij een bredere behandeling van deze grief heeft klager, wat er van zijn stellingen daaromtrent verder ook moge zijn, geen belang en is klachtonderdeel c kennelijk niet ontvankelijk.
BESLISSING
De klacht van klager tegen verweerder is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond, respectievelijk kennelijk niet ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 17 december 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 december 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder en klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van advocaten