Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-01-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2485
Zaaknummer
R121-2011
Inhoudsindicatie
Door in processtukken de gedragingen van klager de (strafrechtelijke) kwalificatie van valsheid in geschrifte te geven is sprake van onnodig grievende uitlatingen vanaf het moment dat het OM een kennisgeving van niet verdere vervolging had doen uitgaan. Niet komen vast te staan dat verweerder zijn cliënt heeft aangespoord om aangifte te doen tegen klager. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de procedure tussen klager en K. stukken in te brengen uit de procedure tussen klager en partij S omdat dit in opdracht van en met toestemming van zijn cliënten gebeurde.
Uitspraak
R121-2011 Klacht
Raad van Discipline
In het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van:
A
klager,
tegen,
B
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de klachtprocedure.
Bij schrijven van 17 mei 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Roermond de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 13 september 2011, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 7 november 2011.
Bij de mondelinge behandeling zijn klager en verweerder verschenen.
2. De feiten
2.1. Het volgende is komen vast te staan:
De advocaat van klager heeft een incassoprocedure opgestart tegen twee voormailge cliënten, te weten K. en S., van het accountantskantoor van klager. Verweerder is de advocaat van deze twee wederpatijen van klager.
3. De klacht
3 De klacht houdt het volgende in:
Verweerder, optredend voor wederpartijen van klager, is zijn boekje te buiten gegaan doordat hij:
1. in een procedure zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager, door deze te beschuldigen van valsheid in geschrifte;
2. geen zorgvuldig onderzoek heeft gepleegd alvorens zijn cliënt S. aan te sporen aangifte bij de politie te doen tegen klager;
3. in de procedure K. stukken heeft ingebracht uit de procedure tussen klager en partij S., waaronder ook het proces verbaal van aangifte tegen klager.
4. in een pleitnota van 12 mei 2011 zich opnieuw onnodig grievend heeft uitgelaten over klager.
4. Het verweer
4.1. Het standpunt van verweerder houdt in:
Klachtonderdeel 1:
Verweerder betreurt dat zijn uitlatingen klager grieven, maar deze waren niet onnodig grievend want het is de taak van verweerder om het standpunt van zijn cliënten naar voren te brengen. Ten tijde van het opstellen en indienen van de conclusie van 8 september 2010 was het onderzoek door het OM inzake de aangifte van S. nog niet afgerond.
4.2. Klachtonderdeel 2:
Verweerder heeft zijn cliënt niet aangespoord om aangifte te doen; verweerder heeft zijn cliënt de mogelijkheid van het doen van aangifte enkel voorgehouden, waarna zijn cliënt zelf tot het doen van aangifte heeft besloten en is overgegaan.
4.3. Klachtonderdeel 3:
Verweerder erkent dat hij in de procedure K. stukken heeft ingebracht uit de procedure tussen klager en partij S. Dit heeft hij gedaan in opdracht van en met toestemming van zijn beide cliënten.
4.4. Klachtonderdeel 4:
In het belang van zijn cliënt heeft verweerder uitlatingen gedaan die kennelijk door klager als grievend zijn ervaren, maar de uitlatingen kunnen niet als onnodig grievend worden aangemerkt omdat het de taak van verweerder is om het standpunt van zijn cliënt naar voren te brengen en de rechtbank van de juistheid daarvan te overtuigen.
5. Beoordeling van de klacht
5.1. De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Een advocaat mag in beginsel afgaan op de informatie die zijn cliënt hem verstrekt, met dien verstande dat hij bij het naar buiten brengen van die informatie zich moet onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze niet juist zijn. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
Klachtonderdeel 1
5.2. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat hetgeen door verweerder in de conclusie van 8 september 2010 naar voren is gebracht, stellingen zijn die hij namens zijn cliënten naar voren heeft gebracht. Gezien de forse toonzetting acht de raad het voorstelbaar dat klager zich gegriefd voelt, maar mede gelet op het feit dat ten tijde van het opstellen en indienen van de conclusie van 8 september 2010 het onderzoek door het OM naar de aangifte van S. nog niet was afgerond, is de raad van oordeel dat de uitlatingen van verweerder niet als onnodig grievend kunnen worden gekwalificeerd. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.3. Verweerder heeft de stelling van klager, dat verweerder zijn cliënt heeft aangespoord om aangifte te doen tegen klager, betwist. Uit de aan de raad overgelegde stukken is dit voorts niet gebleken. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ter zake dit onderdeel van de klacht niet het geval. De raad verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 3
5.4. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder in de procedure K. stukken heeft ingebracht uit de procedure tussen klager en partij S. Los van de vraag of klager ter zake wel een klachtrecht toekomt, nu de gedraging van verweerder betrekking heeft op de verhouding tussen hem enerzijds en zijn cliënten K. en S. anderzijds, dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard, nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij dit heeft gedaan in opdracht van en met toestemming van zijn cliënten.
Klachtonderdeel 4
5.5. De raad stelt vast dat verweerder zich in een pleitnota van 12 mei 2011 opnieuw grievend heeft uitgelaten over klager, door te stellen dat de gedragingen van klager kunnen worden gekwalificeerd als valsheid in geschrifte. Gelet op het feit dat verweerder ten tijde van het opstellen van deze pleitnota op de hoogte was van het feit dat het OM op 7 december 2010 een kennisgeving van niet verdere vervolging had doen uitgaan heeft verweerder, door de gedragingen desondanks de (strafrechtelijke) kwalificatie van valsheid in geschrifte te geven, de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid overschreden. De raad merkt de door verweerder gebruikte kwalificatie derhalve aan als onnodig grievend. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
5.6. De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond zijn en dat klachtonderdeel 4 gegrond is. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.
6. Beslissing
De raad verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond en klachtonderdeel 4 gegrond en legt ter zake aan verweerder op een enkele waarschuwing.
Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter en mrs. H.C.M. Schaeken, M.B.Ph.Geeraedts, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken ter openbare zitting van de raad d.d. 16 januari 2012.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans ,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 17 januari 2012
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.