Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-02-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2474
Zaaknummer
11-167A
Inhoudsindicatie
Klacht dat verweerder zich niet gehouden heeft aan een tussen partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst. Van schending van de gemaakte afspraken is niet gebleken. Klacht ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING van 14 februari 2012
in de zaak 11-167A
naar aanleiding van de klacht van:
De heer mr.
klager
tegen:
De heer mr.
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 20 mei 2011, bij de raad binnengekomen op 26 mei 2011, heeft de deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 december 2011. Klager en
verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de
raad, van de stukken genummerd 1 t/m 5, op de bij de brief gevoegde inventarislijst.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is
verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
2.2 Klager was de advocaat-gemachtigde van de eigenaar van een woonboot met een ligplaats in Amsterdam. Deze woonboot was verhuurd aan de cliënt van verweerder. De cliënt van verweerder was door een administratieve vergissing van de gemeente Amsterdam in het bezit gekomen van de ligplaatsvergunning voor de woonboot.
2.3 De cliënt van klager heeft het college van B & W Amsterdam verzocht de ligplaatsvergunning op zijn naam over te schrijven. Het college van B & W heeft daarop de ligplaatsvergunning van de huurder ingetrokken en deze vervolgens aan de eigenaar verstrekt.
2.4 Verweerder heeft namens de huurder een bezwaarschrift ingediend tegen de intrekking van diens ligplaatsvergunning en tegen de verlening van de ligplaatsvergunning aan de eigenaar. In de daaropvolgende bestuursrechtelijke procedure tussen de cliënt van verweerder en het college van B & W heeft de cliënt van klager zich als derde belanghebbende gesteld. Het college van B & W heeft het bezwaar tegen de intrekking ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de vergunningverlening aan de cliënt van klager niet ontvankelijk verklaard. Daarop heeft verweerder namens zijn cliënt beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht, tegen beide beslissingen.
2.5 Naast voornoemde bestuursrechtelijke procedure was er tevens een civielrechtelijke procedure tussen de cliënten van klager en verweerder aanhangig. In deze civiele procedure is het tot een schikking gekomen in welk kader partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst was vastgelegd dat de cliënt van verweerder de inzet in de lopende bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Amsterdam over de ligplaatsvergunning zou beperken tot de proceskosten. In verband met de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak is de cliënt van klager niet langer als derde belanghebbende in de bestuursrechtelijke procedure verschenen.
2.6 Kort voor de mondelinge behandeling bij de zitting bij de rechtbank Amsterdam heeft er confraterneel overleg plaatsgehad tussen verweerder en klager. Verweerder heeft klager in dat kader medegedeeld dat zijn cliënt belang had bij voortzetting van de procedure tegen de gemeente Amsterdam ter verkrijging van een proceskostenveroordeling en dat hij in dat verband zijn cliënt moest stellen dat zijn cliënt door de intrekking van de ligplaatsvergunning schade had geleden.
2.7 De rechtbank Amsterdam heeft blijkens haar beslissing van 27 oktober 2010 overwogen dat de cliënt van verweerder ter zitting heeft gesteld dat hij schade heeft geleden van de naar zijn mening onrechtmatige intrekking van de ligplaatsvergunning. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat de cliënt van verweerder geen belang had bij het ingestelde beroep en hem in zijn beroep niet ontvankelijk verklaard. Het verzoek van verweerder om vergoeding van de proceskosten is door de rechtbank afgewezen.
2.8 De rechtbank Amsterdam heeft klager niet verder geïnformeerd over de uitspraak. Pas nadat klager kennis nam van het door verweerder ingestelde hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak is hem gebleken dat verweerder in beide bestuursrechtelijke procedures had gesteld dat zijn cliënt schade had geleden als gevolg van de onrechtmatige intrekking van de ligplaatsvergunning.
3. DE KLACHT
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met een tussen
partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst niet alleen, zoals overeengekomen, proceskosten heeft gevorderd, maar ook heeft gesteld dat zijn cliënt schade heeft geleden als gevolg van de gestelde onrechtmatige intrekking.
3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten, heeft verweerder volgens klager de norm
neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
4. BEOORDELING
4.1 In de tussen de cliënten van klager en verweerder gesloten vaststellings-overeenkomst is overeengekomen dat de cliënt van verweerder de inzet in de lopende bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Amsterdam over de ligplaatsvergunning zou beperken tot de proceskosten. Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht, is de raad gebleken dat verweerder namens zijn cliënt aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de proceskosten en dat verweerder ook heeft gesteld dat er schade is geleden door de intrekking van de ligplaatsvergunning.
4.2 Uit voornoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht, blijkt weliswaar dat er gesteld is dat de cliënt van verweerder schade heeft geleden door de intrekking van de ligplaatsvergunning, maar niet dat ook vergoeding van andere schade dan de gemaakte proceskosten is gevorderd. De raad is van oordeel dat deze handelwijze niet in strijd is met de afspraak van partijen dat de cliënt van verweerder de inzet in de lopende bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Amsterdam over de ligplaatsvergunning zou beperken tot vergoeding van de proceskosten. De klacht is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart:
- de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. P. van Lingen, M. Pannevis, H.B. de Regt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. H. Oomen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2012.
Voorzitter griffier
De beslissing is in afschrift op 14 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 – 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl