Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2867
Zaaknummer
11-299A
Inhoudsindicatie
Klacht van ex-cliënt over ontijdige onttrekking, uitoefening retentierecht op dossier, overschrijding van een vooraf gegeven kostenraming en uitoefening van oneigenlijke pressie teneinde een betwiste declaratie betaald te krijgen. Alleen klacht over overschrijding kostenraming gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 18 juni 2012
in de zaak 11-299A
naar aanleiding van de klacht van:
De heer
wonende te Amsterdam
klager
tegen:
Mr.
advocaat te Amsterdam
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 18 oktober 2011, door de raad ontvangen op 20 oktober 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 april 2012 in aanwezigheid van klager. Verweerster is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
a) de hiervoor genoemde brief aan de raad van 18 oktober 2011 met de stukken 1 t/m 15 zoals die zijn genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst en de door de raad daaraan toegevoegde stukken 16 en 17.
b) de bij de mondelinge behandeling van de klacht door klager overgelegde pleitaantekeningen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster heeft klager en diens partner gedurende de periode van december 2008 tot 24 juni 2010 als advocaat bijgestaan in een erfrechtelijk geschil. Daarover liep een appelprocedure.
2.2 Nadat verweerster een memorie van grieven had opgesteld en gedeclareerd, heeft klager getracht een vaste prijsafspraak met verweerster te maken voor het vervolg. Daartoe was verweerster echter niet bereid. Wel heeft zij bij e-mail van 3 september 2009, op verzoek van klager, een raming van de te besteden uren gegeven voor het opstellen van een memorie van antwoord in het incident. Volgens die schatting zou circa 15 uur gemoeid zijn met het opstellen van de memorie van antwoord. Daarbij werd toegezegd dat verweerster klager zou informeren indien een tijdsbesteding van 10 uur overschreden zou worden, zodat overlegd zou kunnen worden hoe met de resterende werkzaamheden om zou worden gegaan. Dit voorstel werd door klager aanvaard bij e-mail van 7 september 2009.
2.3 Op 29 oktober 2009 ontving klager een factuur voor werkzaamheden in augustus / september 2009 ten bedrage van € 13.680,99 inclusief kantoorkosten en btw. Deze declaratie was blijkens de bijgevoegde specifcatie gebaseerd op een tijdsbesteding van 42,58 uren van verweerster en medewerkers van haar kantoor in de maanden augustus en september 2009. Bij brief van 19 november 2009 heeft klager tegen deze declaratie bezwaar gemaakt, stellend dat deze niet valt te rijmen met de gemaakte afspraak als hiervoor vermeld onder 2.2.
2.4 Bij brief van 8 januari 2010 heeft verweerster aan klager een voorstel gedaan om het geschil over openstaande declaraties te regelen. In deze brief betwist zij de onder 2.2 bedoelde afspraak te hebben geschonden, stellend dat die afspraak enkel ziet op de memorie van antwoord en niet op de – voor dezelfde procedure bij het hof opgestelde – akte uitlating produkties en evenmin op de overige verrichte werkzaamheden.
2.5 Er is vervolgens telefonisch contact geweest tussen klager en verweerster, waarbij klager verweerster heeft verzocht te reageren op een fax van de wederpartij en verweerster klager heeft verzocht eerst de openstaande facturen te betalen. Bij e-mail van 19 januari 2010 heeft verweerster klager als volgt bericht:
"Dank voor uw bericht. Uiteraard ben ik bereid om een concept-brief op te stellen. Wel hecht ik er belang aan om de kwestie omtrent de openstaande betaling opgelost te hebben. Kunt u mij in ieder geval – desnoods telefonisch – berichten of wij de betaling van het voorgestelde bedrag tegemoet kunnen zien? "
2.6 De partner van klager heeft verweerster per e-mail van 22 januari 2010 laten weten dat hij en klager akkoord gaan met het voorstel.
2.7 Op 20 mei 2010 heeft verweerster met klager en diens partner besproken dat haar kantoor niet langer over voldoende mankracht beschikte om de zaak tot een goed einde te brengen. Er is vervolgens besloten dat klager en diens partner naar een andere advocaat zouden overgaan. Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klager en diens partner beëindigd op 24 juni 2010, nadat klager en zijn partner een andere advocaat hadden gevonden. Op die datum heeft klager verweerster per e-mail verzocht haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de zaak aan de nieuwe advocaat. De nieuwe advocaat heeft verweerster verder op die datum schriftelijk verzocht haar medewerking te verlenen aan de overdracht van het dossier. Verweerster heeft geweigerd het dossier over te dragen en zich op het standpunt gesteld dat eerst haar declaraties betaald moesten worden.
2.8 Bij brief van 14 februari 2011 heeft klager zich over verweerster beklaagd bij de deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam.
2.9 Op 16 maart 2011 heeft de nieuwe advocaat van klager een herhaald verzoek tot afgifte van het dossier aan verweerster gefaxt. Dit verzoek heeft verweerster in ieder geval via de deken bereikt en zij heeft vervolgens aan dit verzoek voldaan.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij in mei 2010 voor klager volkomen onverwacht en ontijdig heeft besloten om haar werkzaamheden te beëindigen;
b) zij vervolgens geweigerd heeft het dossier aan de opvolgend advocaat over te dragen;
c) zij in strijd heeft gehandeld met de op of omstreeks 3 september 2009 met klager gemaakte afspraak over de maximering van de kosten voor het redigeren van de memorie van antwoord;
d) zij oneigenlijke pressie op klager heeft uitgeoefend teneinde hem de door hem betwiste declaratie te laten voldoen.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De raad overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.
4.2 Vast staat dat verweerster met klager over de terugtrekking op 20 mei 2010 een bespreking heeft gevoerd, en dat verweerster vervolgens in overleg met klager en diens partner eerst twee maanden later tot daadwerkelijke beëindiging van haar werkzaamheden is overgegaan, nadat dezen een opvolgend advocaat hadden gevonden. Daarnaast heeft klager tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat hij geen procedurele schade heeft ondervonden van de terugtrekking van verweerster. Klager heeft voldoende ruimte gekregen om een nieuwe advocaat te vinden. Dit betekent dat verweerster aan de toepasselijke eisen heeft voldaan en het klachtonderdeel ongegrond is.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Dit klachtonderdeel betreft de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te weigeren het dossier van klager op het eerste verzoek daartoe van de cliënt aan de opvolgend advocaat af te geven. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel dient voorop te worden gesteld dat een advocaat slechts behoedzaam gebruik mag maken van een hem toekomend retentierecht (vergelijk gedragsregel 27 lid 4). Als zijn declaratie niet is voldaan en de cliënt hem verzoekt het dossier aan de opvolgende advocaat af te geven, is de advocaat bovendien verplicht het dossier af te geven onder de door de deken te stellen voorwaarden (vergelijk gedragsregel 22 lid 2). In dit geval heeft verweerster geen overleg met de deken gevoerd en eenvoudigweg geweigerd het dossier af te staan in verband met onbetaald gebleven facturen. Daar staat echter tegenover dat – naar verweerster heeft aangevoerd en klager ter zitting heeft erkend – klager en zijn partner zelf ook over een compleet dossier beschikten en hun nieuwe advocaat dus in het bezit konden stellen van een compleet dossier en de nieuwe advocaat tot aan de indiening van de klacht ook geen herhaald verzoek tot overdracht van het dossier heeft gedaan en evenmin heeft verzocht om overleg met verweerster over de zaak en/of bemiddeling door de deken. Deze omstandigheden maken dat aan verweerster niet kan worden verweten dat zij zich op haar retentierecht heeft beroepen zonder te overleggen met de deken of klager op de mogelijkheid van het inroepen van bemiddeling door de deken te wijzen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 In verband met klachtonderdeel c) is vast komen te staan dat verweerster in strijd met de onder 2.2 weergegeven afspraken klager niet heeft geïnformeerd zodra een tijdsbesteding van tien uur voor de memorie van antwoord in het incident was overschreden en evenmin toen een tijdsbesteding van vijftien uur was overschreden. Verweerster acht dit echter irrelevant omdat zij de tijdsbesteding aan de memorie van antwoord, voor zover die meer heeft bedraagt dan vijftien uur, volgens eigen zeggen niet aan klager in rekening heeft gebracht.
4.5 Zij maakt daarbij, zo begrijpt de raad, een onderscheid tussen de tijd die nodig was voor het opstellen van de memorie van antwoord in het incident enerzijds en alle overige werkzaamheden anderzijds, waaronder bestudering van het dossier voorafgaand aan het maken van dat stuk en het opstellen van een akte uitlating producties in de hoofdzaak. Volgens verweerster zag de raming van vijftien uur alleen op het opstellen van de memorie van antwoord in enge zin.
4.6 Klager heeft deze uitleg van de gemaakte afspraken bestreden en aangevoerd dat het hem te doen was om een schatting van de totale kosten die met het tweede processtuk in de procedure gemoeid zouden zijn. Een onderscheid tussen de memorie van antwoord in het incident en de akte uitlating in de hoofdzaak kan daarbij niet worden gemaakt volgens klager, zeker niet nu reeds in juli 2009 was afgesproken dat de akte uitlating producties gemaakt zou worden en integraal onderdeel van de memorie van antwoord zou vormen. En ook kan volgens klager het bestuderen van het dossier niet buiten de kostenraming vallen.
4.7 De raad oordeelt dat klager op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft. Verweerster had moeten begrijpen dat het klager niet was te doen om een raming van de kosten die het schrijven van de memorie van antwoord in het incident zou meebrengen, maar om een raming van de kosten van het opstellen van het eerstvolgende processtuk, de voorbereidende handelingen daaronder begrepen. De raad volgt verweerster dus niet in haar stelling dat het bestuderen van het dossier niet onder de kostenraming valt. Een onderscheid tussen de memorie van antwoord in het incident en de akte uitlating producties in de hoofdzaak acht de raad (ook) een gekunsteld onderscheid, waarop klager niet bedacht hoefde te zijn. Het ging immers om één processtuk. Verweerster heeft niet bestreden dat reeds in juli 2009 was besloten tot een akte uitlating producties in de hoofdzaak die één stuk zou vormen met de memorie van antwoord in het incident. Mede in dat licht bezien moet de afspraak omtrent de kosten worden uitgelegd zoals klager dat doet. Dit betekent dat verweerster in strijd met de met klager gemaakte afspraken omtrent de kosten heeft gehandeld door hem, zonder enige waarschuwing vooraf, de declaratie van 29 oktober 2009 te sturen. In het voorstel tot matiging van die declaratie van 8 januari 2010 (zie 2.4, hierboven) heeft verweerster de gemaakte afspraken ook onvoldoende verdisconteerd, Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.8 Ten aanzien van de klacht over de beweerdelijke oneigenlijke pressie stelt de raad vast dat klager tot aan de datum van zijn klacht geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze beweerdelijke pressie en dat hij bij e-mail van 22 januari 2010 zonder voorbehoud heeft ingestemd met betaling van het voorgestelde bedrag. De raad ziet in de bewoordingen in de e-mail van 19 januari 2010 geen oneigenlijke pressie, doch slechts geoorloofde aandringing op betaling van de openstaande declaratie. Voorts oordeelt de raad dat verweerster in de betreffende e-mail aan klager de ruimte heeft gelaten om het voorstel af te wijzen of een tegenvoorstel te doen, van welke ruimte klager geen gebruik heeft gemaakt. Door klager is ter zitting nog naar voren gebracht dat verweerster in het telefoongesprek dat aan de e-mail van 19 januari 2010 is voorafgegaan aanzienlijk minder milde bewoordingen heeft gebruikt dan in die e-mail en dat zij toen gezegd zou hebben dat zij geen poot zou verzetten zolang de openstaande declaraties niet zouden zijn betaald. De raad is van oordeel dat die telefonische uitlatingen – indien en voor zover gezegd – kennelijk kort nadien schriftelijk zijn afgezwakt en daarmee niet meer golden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5. MAATREGEL
De raad acht het passend en geboden dat aan verweerster ter zake van het gegrond verklaarde klachtonderdeel c) de maatregel van een enkele waarschuwing wordt opgelegd. Daarbij heeft de raad acht geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder het ontbreken van tuchtrechtelijke antecedenten.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a, b en d ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel c gegrond;
- legt aan verweerster op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens, L. Hamer, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing ten aanzien van klachtonderdelen a, b en d kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing ten aanzien van klachtonderdeel c kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl