Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2012:YA3340

Zaaknummer

37/11

Inhoudsindicatie

Een advocaat is gehouden om zijn cliënt, ook als de kosten van rechtsbijstand door een verzekeringsmaatschappij worden betaald, op de hoogte te houden van zijn declaraties; te meer als er sprake is van een kostenmaximum op grond van de polisvoorwaarden.

Inhoudsindicatie

Bovendien handelt een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar indien hij de vaststellingsovereenkomst namens zijn cliënt tekent, die daarvan niet op de hoogte is, ook niet als die overeenkomst weliswaar voor het grootste deel rechten van de cliënt bevat maar toch ook enige verplichtingen.

Inhoudsindicatie

Voorts mogen werkzaamheden die aan de cliënt in rekening zijn gebracht, niet ook op basis van een toevoeging zijn vergoed. Bovendien dient de cliënt altijd tevoren belangrijke brieven in concept te ontvangen; in ieder geval dient de inhoud vooraf met de cliënt besproken te zijn.

Inhoudsindicatie

De klacht is deels gegrond en deels ongegrond; maatregel: onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 14 dagen. Voorts spreekt de raad uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Uitspraak

BESLISSING van de raad van discipline in de zaak met nummer 37/11

 

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 28 april 2011 is op 29 april 2011 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

 

mevrouw [  ]

klaagster

 

tegen

 

mr. [  ]

verweerder

 

 

Procesverloop

De raad, bestaande uit mrs. P. Schulting, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, P.L.G. Buisman, M.I. van Horssen-Bok, G.E.J. Kornet, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, heeft in een openbare zitting te Leeuwarden op 27 januari 2012 de klacht behandeld.

 

Klaagster en verweerder zijn ter zitting verschenen.

 

Na afloop van de zitting heeft verweerder bij brief van 31 januari 2012 een verzoek tot wraking ingediend tegen een lid van de raad. Het wrakingsverzoek is op 17 februari 2012 in een openbare zitting te G. door de wrakingskamer behandeld, waarna het verzoek bij beslissing van 12 maart 2012 is afgewezen.

 

De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier alsmede de brief van klaagster van 4 januari 2012.

 

Feiten

Begin september 2009 heeft klaagster zich gewend tot verweerder met het verzoek haar rechtsbijstand te verlenen met betrekking tot een geschil voortvloeiend uit een koop-/aannemingsovereenkomst. Dit betrof de koop van een recreatiewoning. Klaagster had een rechtsbijstandsverzekering bij Centraal Beheer Achmea (hierna te noemen: Achmea) en werd, voordat zij zich tot verweerder wendde, bijgestaan door een jurist van deze verzekeraar.

Op 25 september 2009 is verweerder aan klaagster toegevoegd, waarbij de eigen bijdrage werd vastgesteld op € 49,00. Op 27 augustus 2010 is de aan verweerder toekomende vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand vastgesteld op € 1.022,58.

Verweerder heeft zijn werkzaamheden ten behoeve van klaagster (bij Achmea) als volgt gedeclareerd:

-    declaratienummer 20090161 d.d. 16 september 2009 (periode 02-09 t/m 07 12 2009) ad € 13.592,06;

-    declaratienummer 20100050 d.d. 23 maart 2010 (periode 10-12-2009 t/m 16 03 2010) ad € 6.865,38;

-    declaratienummer 20100123 d.d. 8 juli 2010 (periode 17 03 t/m 22 06 2010) ad € 7.217,07;

-    nota’s van door verweerder ten behoeve van klaagster ingeschakelde deskundige ad € 3.628,67.

Klaagster had bij Achmea recht op een kostenmaximum van € 30.000,00.

Op 31 augustus 2010 is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging afgegeven voor ‘kortgeding inzake de afgifte van een bankgarantie’ met een eigen bijdrage van € 100,00.

Eind augustus/september 2010 is de door verweerder aan klaagster verleende rechtsbijstand beëindigd.

 

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

1.

Klaagster is door verweerder niet op de hoogte gehouden van al hetgeen verweerder met Achmea dan wel met de aannemer besprak.

Klaagster heeft nimmer schriftelijk informatie ontvangen over wat er tussen Achmea en verweerder is overeengekomen met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand en ook overigens is zij daar niet over ingelicht.

Met betrekking tot de informatievoorziening tussen verweerder en de aannemer verwijt klaagster verweerder dat hij op 4 december 2009 een vaststellingsovereenkomst namens klaagster heeft ondertekend naar aanleiding van een gesprek dat hij had met de aannemer en een door verweerder ingeschakelde deskundige.

Klaagster was bij dat gesprek niet aanwezig en was er niet van op de hoogte gesteld dat tijdens het gesprek een eventuele door verweerder opgestelde vaststellingsovereenkomst zou worden besproken. Op diezelfde dag, na de bespreking, werd klaagster hierover telefonisch door verweerder benaderd en diezelfde middag werd haar de vaststellingsovereenkomst ter accordering toegezonden. Zij heeft diezelfde avond nog getracht een reactie te geven op de overeenkomst maar later is gebleken dat verweerder diezelfde middag (4 december 2009) de vaststellingsovereenkomst namens klaagster al had ondertekend. Klaagster verwijt verweerder dat hij namens haar een overeenkomst heeft getekend waarvan de inhoud haar niet bekend was.

 

2.

Er zijn door verweerder bij Achmea uren in rekening gebracht die tevens voorkomen op het overzicht dat verweerder naar de Raad voor Rechtsbijstand heeft gezonden ter vaststelling van zijn vergoeding. In of omstreeks september 2009 is een toevoeging aangevraagd door verweerder ter zake van de door hem aan klaagster te verlenen rechtsbijstand. Op 25  september 2009 is een toevoeging verstrekt ter zake van ‘geschil verzekeringen’. De vergoeding is vastgesteld op 27 augustus 2010 tot een totaalbedrag van € 1.071,85 terzake van werkzaamheden over de periode 2 september 2009 tot en met 7 december 2009 (14,7 uur). Uit op 20 september 2010 van verweerder ontvangen overzichten blijkt dat verweerder bij Achmea in rekening heeft gebracht € 127,9 uur, zodat in totaal door verweerder aan de zaak 142,6 uur zijn besteed. Bij vergelijking van de overzichten blijkt dat aan Achmea  voor rechtsbijstand voor een deel dezelfde uren en omschrijvingen van dezelfde datum in rekening zijn gebracht. Door de uren die aan rechtsbijstand op basis van de toevoeging zijn besteed, ook in rekening te brengen bij Achmea, was het kostenmaximum bij Achmea sneller bereikt. Dit was financieel nadelig voor klaagster.

 

3.

De werkzaamheden die verweerder verrichtte ten behoeve van klaagster werden niet altijd vooraf met haar besproken.

Zo is klaagster door verweerder niet op de hoogte gesteld van een zogenaamde vooroplevering die gepland was op 25 november 2009 waarbij verweerder en de door verweerder ingeschakelde deskundige alsmede de aannemer wel aanwezig waren. Klaagster was voor de vooroplevering niet uitgenodigd. Ook medio maart 2010 heeft er een bezichtiging van de woning plaatsgevonden waarbij verweerder en de door verweerder ingeschakelde deskundige aanwezig waren maar waarvoor klaagster eveneens niet was uitgenodigd.

 

4.

Verweerder verzond brieven waarvan klaagster vooraf geen concept had ontvangen en die zij eerst na verzending onder ogen kreeg.

 

5.

De toonzetting van de brieven van verweerder was vaak intimiderend en er is klaagster tijdens de samenwerking informatie onthouden, bijvoorbeeld met betrekking tot het aan de zaak bestede aantal uren en de daarmee gepaard gaande kosten voor Achmea. Eerst op 18 juni 2010 vernam klaagster dat inmiddels een bedrag van € 22.787,94 aan externe kosten was voldaan. Toen eerst bleek klaagster dat er een kostenmaximum bestond van € 30.000,00. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet geregeld een urenverantwoording heeft doen toekomen zodat zij deze had kunnen verifiëren alvorens Achmea tot betaling zou zijn overgegaan.

 

6.

Op 9 augustus 2010 heeft verweerder telefonisch aangegeven dat het beter zou zijn geweest als klaagster over voldoende financiële middelen had beschikt om hem rechtstreeks te kunnen betalen en zij niet zou zijn aangewezen op een toevoeging.

 

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

Ad 1.

Klaagster heeft zich begin september 2009 tot verweerder gewend inzake het verlenen van rechtsbijstand met betrekking tot een geschil voortvloeiend uit een koop-/ aannemingsovereenkomst met een aannemer. Klaagster werd juridisch begeleid door haar rechtsbijstandverzekering bij Achmea. Omdat zij niet tevreden was over deze rechtsbijstand heeft zij zich tot verweerder gewend. Verweerder ging er van uit dat Achmea  een kopie van de aan hem verzonden brieven, aan klaagster deed toekomen. Omdat Achmea in eerste instantie niet bereid was een vergoeding voor de werkzaamheden van verweerder te betalen, heeft verweerder een toevoeging aangevraagd.  Medio december 2009 liet Achmea weten de werkzaamheden van verweerder alsnog te zullen bekostigen. Verweerder is, met medeweten van klaagster, met terugwerkende kracht tot 1 september 2009 voor zijn werkzaamheden betaald.

Begin december 2009 is met de aannemer een vaststellingsovereenkomst gesloten na bezichtiging van de desbetreffende recreatiewoning van klaagster. Omdat klaagster en de aannemer niet meer door één deur konden, heeft verweerder voorgesteld met behulp van een hem bekende deskundige, de aannemer ertoe over te halen een regeling in der minne aan te gaan en daartoe heeft klaagster verweerder mondeling mandaat gegeven. Dit heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst. Indien klaagster deze overeenkomst achteraf niet zou willen bekrachtigen, zou de vaststellingsovereenkomst partijen niet binden. Het betrof de vastlegging van slechts een deel van de geschillen en vooral verplichtingen van de aannemer jegens klaagster. Hoewel klaagster meer en anders wilde, heeft verweerder haar er van kunnen overtuigen dat zij heel veel bij de vaststellingsovereenkomst had gewonnen.

 

Ad 2.

Verweerder heeft in de zaak 116 uur genoteerd en had vrijwel om de paar dagen met klaagster telefonisch of e-mailcontact. Verweerder ontkent dat uren dubbel in rekening zijn gebracht. Bovendien heeft klaagster zulks in het geheel niet aangetoond. Verweerder heeft ten dele gebruik gemaakt van de toevoeging, nl. voor zover het werkzaamheden betrof die door Achmea niet werden vergoed.

 

Ad 3.

Verweerder begrijpt de kritiek van klaagster niet. Bij de voortgangsschouw van 17 februari 2010 is klaagster wel degelijk aanwezig geweest. Na het vertrek van de aannemer en diens partner is uitvoerig met klaagster gesproken in aanwezigheid van de door verweerder ingeschakelde deskundige. Klaagster heeft al haar bezwaren uitvoerig kunnen uiten die vervolgens zijn meegenomen in een door haar goedgekeurde brief aan de aannemer. Teleurstellend is dat klaagster hoegenaamd geen gewag maakt van de door de aannemer verrichte werkzaamheden als gevolg van de interventie van verweerder. Klaagster heeft het slechts over het eigen belang van verweerder, hetgeen hij niet kan plaatsen. Zij voert geen argumenten aan.

 

Ad 4.

Het is verweerder niet bekend dat er stukken zijn die klaagster te laat hebben bereikt. In het dossier komt hij daaromtrent geen berichten tegen. Alle relevante stukken zijn aan klaagster toegezonden en met haar besproken.

 

Ad 5.

Bij het opstellen van de declaraties zijn alle door verweerder verrichte werkzaamheden gespecificeerd. Niet alleen ten behoeve van Achmea maar ook ten behoeve van klaagster. Verweerder heeft nimmer enig bericht ontvangen naar aanleiding van deze specificaties. Op 23 juli 2010 schrijft klaagster dat zij zich niet verantwoordelijk acht voor de financiële afwikkeling met Achmea. Zij wilde buiten de discussie worden gehouden, waarna Achmea is overgegaan tot de laatste betaling aan verweerder.

 

Ad 6.

Verweerder heeft inderdaad op 9 augustus 2010 telefonisch contact gehad met klaagster. Verweerder heeft klaagster mondeling, maar ook schriftelijk, op het risico gewezen dat als aan klaagster daadwerkelijk een schadevergoeding zou worden betaald door de aannemer op grond van de procedure waarvoor inmiddels een toevoeging was verstrekt, de Raad voor Rechtsbijstand achteraf op grond van het resultaat de toevoeging zou kunnen intrekken. Dit bracht klaagster aan het denken, waarop verweerder haar heeft aangegeven er de voorkeur aan te geven maar even te wachten met procederen tot nader order.

 

Repliek

Klaagster ontkent dat zij heeft kennisgenomen van de correspondentie tussen verweerder en Achmea. Wat er in december 2009 tussen verweerder en Achmea precies is overeengekomen is klaagster niet bekend.

Op 18 november 2009 heeft klaagster met verweerder en de door verweerder ingestelde deskundige haar recreatiewoning bekeken. Vervolgens heeft er op 25 november 2009 een plaatsopneming plaatsgevonden, waarvan klaagster niet op de hoogte was. Er is geen sprake van een mondeling mandaat van klaagster aan verweerder om een regeling in der minne te treffen.  Van een vaststellingsovereenkomst wist zij niets.

Klaagster blijft er bij dat zij een aantal stukken niet heeft ontvangen.

Op 17 februari 2010 heeft er een bezichtiging van de woning plaatsgevonden. De bijeenkomst is nabesproken maar dan blijkt dat klaagster niets meer heeft in te brengen omdat verweerder zonder haar toestemming afspraken maakt. Klaagster komt daarmee in een onmogelijke positie.

Klaagster heeft getracht helderheid te krijgen in het declaratiegedrag van verweerder. Uit de overzichten die klaagster heeft ontvangen komt zij op een totaal van 142,6 uur, waarin de onderhandelingen met Achmea zijn meegerekend. Klaagster begrijpt niet wat verweerder bedoelt als hij stelt dat hij deels van de toevoeging gebruik heeft gemaakt, terwijl hij in de brief van 20 september 2010, waarbij klaagster de overzichten heeft ontvangen, heeft gemeld dat verweerder met terugwerkende kracht voor zijn werkzaamheden door Achmea is betaald. Klaagster blijft van oordeel dat een deel van de werkzaamheden die bij Achmea zijn gedeclareerd tevens zijn opgevoerd bij het verzoek aan de Raad voor Rechtsbijstand tot vaststelling van de vergoeding op grond van de toevoeging.

 

Uitbreiding klacht

Bij brief van 4 januari 2012 heeft klaagster de raad verzocht uitspraak te doen over het onzorgvuldig handelen van verweerder jegens haar als cliënte.

 

Verweer

Verweerder heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de klachtuitbreiding omdat dit te laat is geschied. Klaagster heeft voor het laatst bij brief van 23 maart 2011 aan de deken gereageerd op stellingen van verweerder. Inmiddels zijn 10 maanden verstreken en als klaagster nadere klachten heeft dient zij zich tot de deken te wenden.

 

Beoordeling

In de brief van klaagster van 4 januari 2012 leest de raad een verzoek tot het doen van een uitspraak als bedoeld in artikel 48 lid 7 Advocatenwet. De raad kan een dergelijke uitspraak ook ambtshalve doen. Van een uitbreiding van de klacht is geen sprake. De raad zal zich, na eerst de klacht te hebben beoordeeld, over het verzoek uitspreken.

 

Ad 1.

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder klaagster  niet op de hoogte heeft gehouden van besprekingen tussen Achmea en hem, is de raad van oordeel dat verweerder zulks onvoldoende heeft weersproken. Verweerder heeft aangevoerd dat hij dat niet hoefde te doen, omdat hij er van uit ging dat Achmea klaagster op de hoogte hield. De raad is van oordeel dat verweerder zelf klaagster op de hoogte had moeten houden, omdat hij wist althans kon weten, dat klaagster hier belang bij had in verband met het kostenmaximum dat was verbonden aan door de voorkeursadvocaat gemaakte kosten.

Ten aanzien van de klacht dat verweerder de vaststellingsovereenkomst heeft getekend buiten aanwezigheid van klaagster, die op dat moment ook niet op de hoogte was van de inhoud daarvan, overweegt de raad dat verweerder onjuist heeft gehandeld. Verweerder mocht dit, naar het oordeel van de raad, niet doen. Hij had ten minste het voorbehoud van goedkeuring van klaagster moeten maken. Verweerder heeft aangevoerd dat deze overeenkomst alleen maar verplichtingen van de aannemer bevatte en een ‘partiële overeenkomst’ was, doch de raad kan verweerder hierin niet volgen omdat uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat er ook afspraken zijn gemaakt over meer- en minderwerk. Onjuist is dat er in de overeenkomst slechts verplichtingen ten laste van de aannemer stonden. Zo staat vermeld ‘minderwerk kasten in woonkamer/keuken komt te vervallen’. Bovendien kan het niet zo zijn dat, ook als in de overeenkomst slechts verplichtingen zouden zijn opgenomen ten laste van de aannemer, een dergelijke afspraak buiten de cliënt om kan worden gemaakt.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

 

Ad 2.

Uit het overgelegde urenoverzicht dat is verstrekt aan de Raad voor Rechtsbijstand en voor de vaststelling van de vergoeding die gedateerd is 27 augustus 2010 blijkt dat alle daarop voorkomende werkzaamheden ook zijn opgenomen in het urenoverzicht dat is meegezonden aan Achmea  bij de nota van 16 december 2009, welke nota door Achmea is betaald. Gelet op het kostenmaximum bij de verzekeringsmaatschappij had klaagster groot belang bij een nauwkeurige registratie van het aantal gewerkte uren.

Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

 

Ad 3.

Met betrekking tot dit verwijt overweegt de raad dat verweerder heeft aangevoerd dat uit zijn dossier niet blijkt dat klaagster niet vooraf op de hoogte is gesteld van besprekingen met de aannemer in aanwezigheid van de door verweerder ingeschakelde deskundige. Klaagster heeft concreet aangevoerd bij welke besprekingen zij niet is uitgenodigd en verweerder heeft dit onvoldoende weersproken. Ook anderszins blijkt niet uit de stukken dat het door klaagster gestelde onjuist is. Dit klachtonderdeel is gegrond.

 

Ad 4.

Ook dit klachtonderdeel is gegrond. De raad baseert zijn oordeel op de hierboven genoemde overweging dat verweerder slechts heeft aangevoerd dat uit zijn dossier niet blijkt dat klaagster niet vooraf in concept brieven kreeg toegestuurd. Dit is onvoldoende. Verweerder heeft nagelaten aan te tonen dat hij zijn brieven vooraf in concept aan klaagster heeft gezonden.

 

Ad 5.

Klaagster beklaagt zich over de toon van de brieven van verweerder. Deze zou volgens haar intimiderend zijn en haar is informatie onthouden over het aan de zaak bestede aantal uren en de daarmee gepaard gegane kosten voor Achmea. De raad overweegt dat niet gesteld kan worden dat de brieven van verweerder intimiderend zijn. Dit klachtonderdeel is dan ook onvoldoende onderbouwd en derhalve ongegrond.

Ten aanzien van het verwijt omtrent het gebrek aan informatie over de aan de zaak bestede tijd verwijst de raad naar hetgeen bovenstaand ad 1 is overwogen en daar gegrond is bevonden.

 

Ad 6.

Voor zover daarin een verwijt ligt dat verweerder klaagster heeft aangegeven dat het beter was geweest als zij over voldoende financiële middelen had beschikt om hem te kunnen betalen, overweegt de raad dat, nu verweerder ontkent dat hij dat heeft gezegd, dit klachtonderdeel niet is komen vast te staan en derhalve ongegrond is.

Ten aanzien van het verzoek van klaagster om uit te spreken dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht ten opzichte van zijn cliënte die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt, is de raad van oordeel dat daarvan sprake is. Zoals uit bovenstaande blijkt is de communicatie tussen klaagster er verweerder ernstig te kort geschoten. Zo heeft verweerder de vaststellingsovereenkomst, waarin belangrijke afspraken zijn vastgelegd, getekend zonder medeweten van klaagster en zonder voorbehoud ten behoeve van klaagster te maken. Bovendien heeft hij onvoldoende gelet op de financiële belangen van klaagster die immers gebonden was aan een kostenmaximum bij Achmea.

 

Beslissing

De raad van discipline oordeelt de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 gegrond en legt verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 14 dagen, waarbij de raad bepaalt dat de schorsing ingaat 14 dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

De overige klachtonderdelen oordeelt de raad ongegrond.

 

Voorts spreekt de raad uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

 

Aldus gewezen door mrs. P. Schulting, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, P.L.G. Buisman, M.I. van Horssen-Bok, G.E.J. Kornet, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad te Leeuwarden van 11 mei 2012 door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.

 

 

Voorzitter                                                         Griffier

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van 30 dagen is de dag na de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    per post: het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

b.    bezorging: de griffie van het Hof van Discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek; bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren; indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.    per fax: het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijk met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 07.