Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-09-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3312
Zaaknummer
12-114
Inhoudsindicatie
klacht dat verweerster voortgang cassatieprocedure onvoldoende heeft bewaakt, waardoor heeft kunnen gebeuren dat geen cassatiemiddelen zijn ingediend en klager in zijn cassatieberoep niet ontvankelijk is verklaard in de gegeven omstandigheden ongegrond. Verweerster had klager opgedragen zelf de brievenbus goed in de gaten te houden, omdat hij – verweerster had zich nog niet voor hem gesteld - van de Hoge Raad bericht zou ontvangen over de termijn waarbinnen hij de cassatiemiddelen moest (laten) indien. Klager is echter in tussentijd verhuisd en heeft wel verweerster daarvan op de hoogte gebracht maar heeft zich niet over laten schrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Uitspraak
Beslissing van 17 september 2012
in de zaak 12-114
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 13 juni 2012 met kenmerk RvT 1112-9229LB/SD, door de raad ontvangen op 15 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Y de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 augustus 2012 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van voormelde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster stond klager bij in een strafzaak in hoger beroep. Hij is in die zaak op 8 februari 2010 veroordeeld wegens, kort gezegd, een snelheidsovertreding in het verkeer, tot een geldboete van € 320,00 of zes dagen vervangende hechtenis en tot een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twee maanden. Klager heeft op 8 februari 2010 daartegen beroep in cassatie aangetekend. Verweerster heeft hem daarbij ter griffie vergezeld. Zij spraken af dat verweerster hem te zijner tijd in cassatie zou bijstaan en voor klager de cassatiemiddelen zou indienen waarvoor hij haar zelf een voorzet zou aanreiken.
2.2 Bij brief d.d. 9 februari 2010 heeft verweerster klager geïnformeerd over de verdere gang van zaken, en heeft zij hem erop gewezen dat, zodra de Hoge Raad de stukken van het Hof heeft ontvangen, klager bericht zal ontvangen over de termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur. Verweerster schrijft klager met zoveel woorden dat hij de termijnen in de gaten dient te houden wanneer hij van de Hoge Raad bericht ontvangt. Daartoe adviseert zij hem zijn postbus goed in de gaten te houden.
2.3 Verweerster heeft op 10 februari 2010 een toevoeging aangevraagd voor het instellen van het cassatieberoep. Die aanvraag is afgewezen omdat het instellen van cassatie onder bereik van de toevoeging voor het hoger beroep valt. Zodra (verdere) werkzaamheden voor het beroep in cassatie worden verricht kan een nieuwe aanvraag worden ingediend.
2.4 Bij brief d.d. 24 februari 2010 heeft klager aan verweerster melding gemaakt van zijn adreswijziging. Zij heeft daarop bij brief d.d. 3 mei 2010, samen met een afschrift van de akte van cassatie, de nieuwe adresgegevens doorgegeven aan de strafgriffie van het gerechtshof. Zij deed dat nadat zij navraag had gedaan bij de griffie van de Hoge Raad, waar de zaak van klager nog niet bekend bleek. Aan het Hof schreef zij daarom dat zij er vanuit ging dat het volledige dossier aan de Hoge Raad zou worden gezonden, waarna haar cliënt in de gelegenheid zou worden gesteld een cassatieschriftuur in te dienen. Zij voegde daaraan toe ´Een afschrift van de dagvaarding of oproeping voor een eventuele zitting wenst cliënt te ontvangen op bovengenoemd adres.´ Bij brief van eveneens 3 maart 2010 heeft zij klager geïnformeerd dat zij de adreswijziging heeft doorgegeven aan het gerechtshof dat zorg draagt voor doorzending van het procesdossier aan de Hoge Raad. De adreswijziging van klager is door hem (tot op heden) om persoonlijke redenen niet doorgegeven aan de gemeentelijke basisadministratie van zijn woonplaats.
2.5 Begin maart 2011 is klager aangehouden door de politie die hem confronteerde met het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2010, waarbij hij in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk was verklaard omdat hij niet binnen de bij wet gestelde termijn cassatiemiddelen had doen indienen. Het arrest van het Hof werd direct ten uitvoer gelegd. Klager moest ter plaatse € 320,00 betalen of anders zes dagen de cel in.
2.6 Bij brief d.d. 7 maart 2010 heeft klager zich over het ressortsparket en/of gerechtshof te Den Haag beklaagd. Die klacht is door mr. J.J.I. Verburg, president van het Hof, bij brief d.d. 20 september 2011 afgewezen. Niet meer was na te gaan of de brief van verweerster met de adreswijziging bij de stukken voor de Hoge Raad is meegezonden. Het doorgeven van een adreswijziging oordeelt de president echter niet de verantwoordelijkheid van het Hof. Hij meent dat het aan klager was om zich tijdig in de gemeentelijke basisadministratie in te laten schrijven op zijn nieuwe adres. Aan die inschrijving toetst de Hoge Raad bij het uitreiken van aanzeggingen. In lijn met dat oordeel en de daarin betrokken mening van de Procureur Generaal bij de Hoge Raad heeft de klachtenfunctionaris van verweersters kantoor bij brief d.d. 21 december 2011 jegens klager gereageerd en daarbij de stelling dat verweerster een fout had gemaakt door zijn adreswijziging naar het Hof in plaats van de Hoge Raad te sturen, verworpen.
2.7 Verweerster heeft willen proberen herziening van het arrest van de Hoge Raad te bewerkstelligen. Zij heeft daarvoor in overleg met klager op 9 maart 2011 een toevoeging aangevraagd, maar die aanvraag is afgewezen omdat het op geld waardeerbare belang te laag was. Zij heeft tegen die afwijzing geen bezwaar gemaakt omdat klager intussen te kennen had gegeven zelf stappen tegen het Hof te zullen ondernemen. Klager zelf heeft evenmin bezwaar gemaakt. Ook wanneer klagers voorwaardelijke rijontzegging in de aanvraagtoets was betrokken zou de toevoeging zijn afgewezen omdat een verzoek tot herziening alleen kans van slagen heeft wanneer sprake is van een novum en dat was hier niet het geval.
2.8 Bij brief d.d. 14 januari 2012 met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) geen cassatiemiddelen heeft ingediend en de voortgang van de cassatieprocedure niet heeft bewaakt;
b) klager onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt nadat hij onverwacht met de ten uitvoerlegging van het arrest was geconfronteerd en in haar brief van 10 maart 2011 heeft geschreven dat telefonische navraag leerde dat de Hoge Raad bij de instelling van beroep geen schriftelijke termijn stelt voor het indienen van de cassatiemiddelen;
c) zonder enig overleg een tweede toevoegingsaanvraag indiende ten behoeve van een verzoek om herziening en na afwijzing evenmin overlegde over het instellen van bezwaar en beroep tegen die afwijzing;
d) langzaam op de verzoeken van klager om een bijdrage aan een oplossing voor zijn probleem heeft gereageerd.
4 BEOORDELING
4.1 De raad beoordeelt de klachten als volgt.
Ad klachtonderdeel a)
4.2
Bij de verwerking van de adreswijziging is sprake geweest van een bijzonder ongelukkige samenloop van omstandigheden. Verweerster heeft na het instellen van het cassatieberoep duidelijk aan klager laten weten dat hij zelf zou moeten letten op de post van de Hoge Raad. Toen zij van hem een adreswijziging ontving is zij klager ter wille geweest en heeft zij die adreswijziging na overleg en telefonische afstemming met de griffie van de Hoge Raad doorgezonden naar de griffie van het Hof waar klager cassatieberoep had ingesteld, met daarbij de uitdrukkelijke mededeling dat zij er vanuit ging dat haar cliënt – vanzelfsprekend op zijn nieuwe adres – bericht zou ontvangen voor het indienen van de cassatiemiddelen. Daarop hebben zij noch klager verder vernomen. Ook voor verweerster kwam het bericht van de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep dus als een volslagen verrassing.
4.3
De vraag is of zij als zorgvuldig handelend advocaat had behoren te begrijpen dat alleen het doorzenden van de adreswijziging naar het Hof mogelijk niet toereikend zou zijn om bekendheid met dat nieuwe adres bij de Hoge Raad veilig te stellen, en of zij niet klager er op had dienen te wijzen dat deze zorg moest dragen voor aanpassing van zijn inschrijving in het GBA. De raad is van oordeel dat verweerster in deze voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door eerst navraag te doen bij de griffie van de Hoge Raad en vervolgens de adreswijziging met begeleidende brief naar het Hof te sturen. Het valt te betreuren dat zij toen niet erop is gewezen, noch door de griffie van de Hoge Raad, noch door de griffie bij het Hof waar haar brief werd ontvangen, dat de adressering in het GBA voor de Hoge Raad leidend zou zijn en dat haar brief aan het Hof daar (mogelijk) geen verandering in zou brengen. Ten aanzien van de doorgifte van de adreswijziging van klager aan het GBA telt hier in het voordeel van verweerster dat die doorgifte de wettelijke plicht van klager zelf betreft en dat niet is gesteld of gebleken dat klager haar destijds heeft verwittigd van het feit dat hij die doorgifte (op de gestelde persoonlijke gronden) achterwege zou laten.
4.4
Het spreekt voor zich dat het beter was geweest wanneer verweerster zich in cassatie voor klager had gesteld. In zoverre was haar werkwijze niet optimaal. Nu zij daartoe gezien het stadium waarin de zaak zich bevond niet verplicht kan worden gehouden kan de omstandigheid dat zij zich niet had gesteld haar echter niet tuchtrechtelijk worden verweten. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.5
Het is de raad niet gebleken dat verweerster aan klager onjuiste informatie heeft verstrekt nadat zij op de hoogte waren gekomen van het arrest van de Hoge Raad. Verweerster heeft destijds bij het uitzoeken van wat er mis gegaan kon zijn kennelijk niet direct op alle punten aan klager helderheid kunnen verschaffen, maar dat valt haar niet te verwijten. Die helderheid is er gaandeweg wel gekomen. De zinsnede in verweersters brief van 10 maart 2011 ziet kennelijk op een andere termijn dan die welke voor klager volgens de aanzegging van de Hoge Raad had te gelden. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.6
Dat zij klager niet meteen heeft geïnformeerd over de aanvraag van de toevoeging voor een herzieningsprocedure is minder gelukkig maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit die indiening blijkt dat zij - in het belang van klager - heeft willen doen wat redelijkerwijze gedaan kon worden om het arrest van de Hoge Raad ongedaan te maken. Dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing kan haar evenmin worden verweten. Klager had dat zelf kunnen doen en niet is gebleken dat hij verweerster daartoe opdracht heeft gegeven. Voor zover klager aanvoert dat hij verkeerd is voorgelicht over de reden van de afwijzing van de toevoeging (hij stelt dat verweerster als afwijzingsgrond het onvoldoende belang heeft genoemd, terwijl de afwijzing was gebaseerd op de doorwerking van de toevoeging voor het hoger beroep) faalt zijn stelling omdat hij daarbij de twee gevraagde toevoegingen en de bijbehorende afwijzingsgronden door elkaar haalt.
4.7
Het is niet aannemelijk geworden dat verweerster, zoals klager in zijn klachtbrief heeft gesuggereerd, de deur naar verdere bijstand op basis van een toevoeging heeft dicht getrokken door hem bewust verkeerd over de conclusie van de raad voor rechtsbijstand in de afwijzende beslissing te informeren. Van een zodanig bewust verkeerd informeren is de raad niet gebleken. Uit het onderzoek van de klacht is wel naar voren gekomen dat de raad voor rechtsbijstand kennelijk over het hoofd heeft gezien dat in de voorwaardelijk door het Hof opgelegde rijontzegging ook een immaterieel belang was gelegen, maar het zou klager niet gebaat hebben wanneer hij of verweerster dit argument in bezwaar naar voren zouden hebben gebracht nu het voor een herzieningsverzoek nodige novum in deze zaak ontbrak. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel d
4.8
De raad ziet niet dat verweerster te traag op klagers bezwaren heeft gereageerd. Klager heeft zich eerst met een klacht tot het Hof gewend. Nadat hij daarop eind september 2011 een beslissing had ontvangen heeft hij zich met klachten tot verweerster gewend. Zij heeft zijn klachtbrieven van 18 oktober en 15 november 2011 in handen gegeven van de interne klachtfunctionaris. Die heeft bij brief van 29 december 2011 uitgebreid gereageerd maar heeft daarmee klager kennelijk niet tevreden kunnen stellen. Daarop heeft klager zich bij de deken beklaagd. Verweerster heeft aldus binnen redelijke termijnen gereageerd. Ook dit onderdeel dient als ongegrond te worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
De klachten van klager tegen verweerster zijn ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, en mrs. I.P.A. van Heijst, P.J.M. de Kerf, P.P. Verdoorn en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2012.
griffier voorzitter